In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor vernieling van goederen toebehorende aan zijn vader en mishandeling van zijn vader. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van een maand opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van een maand. De raadsman van de verdachte voerde verweer tegen de strafmaat.
Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft bovendien het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor de vernieling, omdat er geen klacht van het slachtoffer, de vader van de verdachte, was ingediend. De wet vereist dat in gevallen van vernieling door een familielid, de vervolging alleen kan plaatsvinden op basis van een klacht van het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de aangifte van de vader niet als klacht kon worden beschouwd, omdat deze niet gepaard ging met een verzoek tot vervolging.
Wat betreft de mishandeling heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zijn vader opzettelijk heeft mishandeld, wat wettig en overtuigend bewezen is. Het hof sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen om de ernst van de mishandeling te onderstrepen en om recidive te voorkomen.