ECLI:NL:GHSHE:2014:4425

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
27 oktober 2014
Zaaknummer
20-000983-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in strafvervolging wegens ontbreken van klacht in zaak van vernieling en mishandeling

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor vernieling van goederen toebehorende aan zijn vader en mishandeling van zijn vader. De politierechter had de verdachte een gevangenisstraf van een maand opgelegd. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een veroordeling tot een gevangenisstraf van een maand. De raadsman van de verdachte voerde verweer tegen de strafmaat.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd, omdat deze niet voldeed aan de motiveringsvereisten van het Wetboek van Strafvordering. Het hof heeft bovendien het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging voor de vernieling, omdat er geen klacht van het slachtoffer, de vader van de verdachte, was ingediend. De wet vereist dat in gevallen van vernieling door een familielid, de vervolging alleen kan plaatsvinden op basis van een klacht van het slachtoffer. Het hof concludeerde dat de aangifte van de vader niet als klacht kon worden beschouwd, omdat deze niet gepaard ging met een verzoek tot vervolging.

Wat betreft de mishandeling heeft het hof vastgesteld dat de verdachte zijn vader opzettelijk heeft mishandeld, wat wettig en overtuigend bewezen is. Het hof sprak de verdachte vrij van de overige tenlastegelegde feiten. Bij de strafoplegging heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, heeft het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken opgelegd, met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen om de ernst van de mishandeling te onderstrepen en om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-000983-14
Uitspraak : 14 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 12 maart 2013 in de strafzaak met parketnummer 03-873202-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van – kort gezegd – vernieling (feit 1) en mishandeling van zijn vader (feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand.
De raadsman van de verdachte heeft een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, reeds omdat de politierechter kon volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Voorts komt het hof tot een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 juni 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een voordeur (van perceel [woning]) en/of een vaas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
2.
hij op of omstreeks 4 juni 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, althans een persoon, te weten [slachtoffer], meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de strafvervolging
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde overweegt het hof ambtshalve het volgende.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij opzettelijk en wederrechtelijk goederen, toebehorende aan een ander ([slachtoffer]), heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt, hetgeen als misdrijf strafbaar is gesteld in artikel 350 lid 1 Sr.
[slachtoffer], degene tegen wie het misdrijf is gepleegd, is de vader van de verdachte.
Het mede op het misdrijf van artikel 350 lid 1 Sr toepasselijke artikel 353 juncto 316 lid 2 Sr houdt – voor zover hier van belang – in dat, indien de dader de bloed- of aanverwant in de rechte linie is van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, de vervolging, voor zover het de dader betreft, alleen plaats heeft op een tegen hem gerichte klacht van degene tegen wie het misdrijf is gepleegd.
Een klacht bestaat uit een aangifte met verzoek tot vervolging (artikel 164 lid 1 Sv). Tot kennisneming van de klacht is uitsluitend de officier van justitie of hulpofficier van justitie bevoegd (artikel 165 lid 1 Sv).
In het dossier ontbreekt een klacht van [slachtoffer]. Het dossier bevat dienaangaande slechts een aangifte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Deze aangifte bevat geen verzoek tot vervolging en is overigens niet gedaan tegenover een (hulp)officier van justitie.
Het bepaalde in artikel 164 Sv strekt ertoe te doen vaststaan dat de tot klacht gerechtigde persoon uitdrukkelijk heeft verzocht een strafvervolging in te stellen. Indien een stuk wel een aangifte maar geen verzoek tot vervolging inhoudt, kan niettemin het bestaan van een klacht als omschreven in het eerste lid van artikel 164 Sv worden aangenomen, indien op grond van het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat degene die de aangifte heeft gedaan ten tijde van het opmaken van bedoeld stuk de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. [1]
Naar het oordeel van het hof kan echter op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet worden vastgesteld dat [slachtoffer] ten tijde van het opmaken van de aangifte de bedoeling had dat ter zake van het onder 1 ten laste gelegde een vervolging zou worden ingesteld. Daarbij neemt het hof mede in aanmerking dat [slachtoffer] in een e-mailbericht aan het Slachtofferloket van het openbaar ministerie d.d. 25 september 2014 de wens heeft geuit dat aan zijn zoon, de verdachte, geen straf zal worden opgelegd.
Het hof zal het openbaar ministerie derhalve niet-ontvankelijk verklaren in zijn strafvervolging ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 juni 2012 in de gemeente Heerlen opzettelijk mishandelend zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat, te weten [slachtoffer], meermalen heeft geslagen, waardoor deze pijn heeft ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, begaan tegen zijn vader tot wie hij in familierechtelijke betrekking staat.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vader.
Anders dan door de politierechter is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, komt het hof niet tot oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
In aanmerking genomen het gegeven dat het hof niet komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde, de toepasselijkheid van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en voorts de inhoud van voormeld e-mailbericht van het slachtoffer, acht het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken passend en geboden.
Het hof zal niet volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf, gelet op de aard en ernst van het bewezen verklaarde en de inhoud van het de verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 augustus 2014, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen ter zake van strafbare feiten onherroepelijk werd veroordeeld.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van genoemde duur wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht.
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een
proeftijd van 2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. M. Rutgers, voorzitter,
mr. J. Platschorre en mr. A.R. Hartmann, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 14 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.vgl. Hoge Raad 31 maart 1998, NJ 1998/608, ECLI:NL:HR:1998:ZD0996