In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van de minderjarige [de zoon]. De moeder, appellante, verzocht om de eerdere beschikking van de rechtbank Limburg te vernietigen, die de uithuisplaatsing bij de vader had bepaald. De rechtbank had geoordeeld dat de thuissituatie bij de moeder onveilig was voor [de zoon], die sinds 2 mei 2014 bij de vader verblijft. De moeder voerde aan dat zij altijd goed voor [de zoon] heeft gezorgd en dat er geen gronden waren voor de uithuisplaatsing. Ze stelde dat de vader niet in staat was om de zorg voor [de zoon] adequaat te vervullen en dat de situatie bij de vader niet onderzocht was.
Tijdens de mondelinge behandeling op 30 september 2014 zijn zowel de moeder als de vertegenwoordigers van de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg gehoord. Het hof heeft de eerdere beschikking van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van [de zoon]. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder, ondanks haar goede bedoelingen, niet in staat is om een stabiele en veilige omgeving voor [de zoon] te bieden. De hulpverlening die bij de moeder is ingezet, heeft niet geleid tot de gewenste verbetering van de situatie.
Het hof heeft ook geconstateerd dat [de zoon] zich sinds zijn verblijf bij de vader positief heeft ontwikkeld. De vader heeft verklaard dat [de zoon] goed is ingegroeid in zijn gezin en dat hij geen hulpverlening meer nodig heeft. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, met de hoop dat de moeder zich zal neerleggen bij deze beslissing en het contact tussen [de zoon] en haar zal ondersteunen. De beslissing van het hof benadrukt het belang van een stabiele en veilige omgeving voor de ontwikkeling van de minderjarige.