In deze zaak gaat het om de benoeming van een mentor voor [de dochter], geboren op [geboortedatum] 1996, in het kader van het mentorschap. De moeder, [de moeder], is in hoger beroep gegaan tegen de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 27 februari 2014, waarin [de partner van de vader] als enige mentor is benoemd. De moeder verzoekt om naast [de partner van de vader] ook [de mentor] als mentor te benoemen, omdat zij van mening is dat dit in het belang van [de dochter] is. De dochter heeft echter in haar verweerschrift aangegeven dat zij geen tweede mentor wenst en dat de benoeming van [de partner van de vader] haar voorkeur heeft. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2014 zijn de betrokken partijen gehoord, waaronder de moeder, de dochter, de vader en de partner van de vader. De moeder is niet verschenen, maar haar advocaat heeft haar standpunt toegelicht.
Het hof heeft de argumenten van beide partijen afgewogen. De moeder stelt dat de rechtbank zonder motivering geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om twee mentoren te benoemen, terwijl de dochter volgens haar recht heeft op een goede zorg met betrokkenheid van beide ouders. De dochter en de vader hebben echter benadrukt dat de voorkeur van de dochter voor [de partner van de vader] als enige mentor moet worden gerespecteerd. Het hof heeft vastgesteld dat er geen gegronde redenen zijn om de voorkeur van de dochter niet te volgen en dat de benoeming van een tweede mentor niet in haar belang zou zijn.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij de proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.