ECLI:NL:GHSHE:2014:4400

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 oktober 2014
Publicatiedatum
23 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.151.809_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van een geschil tussen ouders

In deze zaak gaat het om de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de zoon], geboren op [geboortedatum] 2005, in het kader van een geschil tussen zijn ouders, de vader en de moeder. De rechtbank Limburg had op 9 april 2014 besloten om [de zoon] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. De vader, die het niet eens is met deze beslissing, heeft hoger beroep aangetekend. Hij betoogt dat er geen sprake is van een bedreiging van de geestelijke en lichamelijke belangen van [de zoon] en dat de ondertoezichtstelling een te vergaande maatregel is. De vader stelt dat de situatie is verbeterd nu er geen contact meer is met de moeder en dat [de zoon] meer rust zou krijgen zonder ondertoezichtstelling.

De Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg hebben in hun verweerschriften aangegeven dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de voortdurende strijd tussen de ouders en de negatieve impact daarvan op [de zoon]. De moeder steunt de ondertoezichtstelling en stelt dat de vader en zijn familie het contact tussen haar en [de zoon] frustreren.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 september 2014 zijn de betrokken partijen gehoord. Het hof heeft de argumenten van alle partijen overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling zijn vervuld. Het hof heeft vastgesteld dat de strijd tussen de ouders de ontwikkeling van [de zoon] bedreigt en dat er geen mogelijkheid is voor de ouders om zonder hulpverlening samen te werken aan de opvoeding van [de zoon].

Het hof heeft daarom de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 23 oktober 2014
Zaaknummer : F 200.151.809/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/188760 / JE RK 14-468
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. R. Engwegen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Limburg, locatie Roermond,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- mevrouw [de moeder] (hierna te noemen: de moeder);
- Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 juli 2014, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen [de zoon] af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 1 augustus 2014, heeft de stichting – naar het hof begrijpt – verzocht voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 augustus 2014, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de vader af te wijzen als onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd, met veroordeling van de vader in de kosten van de procedure, althans kosten rechtens.
2.4.
Gelet op de onderlinge samenhang van onderhavige zaak en de ter griffie onder nummer F 200.151.938/01 ingeschreven zaak, heeft het hof beide zaken gelijktijdig behandeld. Het hof heeft in de onder nummer F 200.151.938/01 ter griffie ingeschreven zaak evenwel bij afzonderlijke beschikking d.d. 23 oktober 2014 beslist.
2.5.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de vader, bijgestaan door mr. Engwegen;
- de raad, vertegenwoordigd door de heer [medewerker raad];
- de moeder, bijgestaan door mr. J.H. van Seters, namens zijn kantoorgenoot mr. D.J.P.H. Stoelhorst, alsmede bijgestaan door een beëdigd tolk, mevrouw M.J. Theunisse;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker stichting] en de heer [medewerker stichting].
2.6.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 31 maart 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] [de zoon] (ook te noemen: [de zoon]) geboren.
3.2.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank [de zoon] onder toezicht gesteld voor de termijn van een jaar.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank overweegt ten onrechte dat sprake is van een bedreiging van de geestelijke en lichamelijke belangen en gezondheid van [de zoon]. De vader betwist dat er grote zorgen zijn over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [de zoon] en dat hij klem zou zitten in de strijd tussen de ouders. Door de mishandeling van [de zoon] door de moeder en haar weigerachtige houding met betrekking tot het voetballen van [de zoon], kon [de zoon] niet meer van de contactmomenten met de moeder genieten. Nu er geen contact meer is, gaat het beter met [de zoon]. Het frustreert de vader wel dat er geen onderzoek naar de mishandeling wordt gedaan. Een ondertoezichtstelling is volgens de vader een te vergaande maatregel, nu de ouders ook verwezen zijn naar het Begeleide Omgangsregeling traject (BOR). Zonder ondertoezichtstelling zal [de zoon] bovendien meer rust krijgen.
3.5.
De raad voert ter zitting, kort samengevat, aan dat het zeer zorgelijk is dat [de zoon] een negatief moederbeeld aan het ontwikkelen is. De ondertoezichtstelling is noodzakelijk nu de ouders niet met elkaar willen communiceren en alleen met een beschuldigende vinger naar elkaar wijzen.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
[de zoon] wordt in zijn ontwikkeling bedreigd doordat tussen de ouders sprake is van een grote strijd en tussen hen geen communicatie mogelijk is. De communicatie tussen de ouders stagneert doordat de vader contact tussen de moeder en [de zoon] op dit moment voor [de zoon] te belastend vindt.
Met de onveilige gevoelens en gedachten van [de zoon] ten opzichte van de moeder moet wel rekening worden gehouden. De stichting kan alleen geen waarheidsvinding uitvoeren naar de mishandeling omdat het twee verschillende verhalen zijn over een gebeurtenis in het verleden. De moeder heeft zich bij de stichting niet negatief uitgelaten over het voetballen.
De onrust bij [de zoon] kan voortkomen uit een loyaliteitsconflict, waardoor hij niet durft te erkennen dat hij contact met de moeder wil. Deze vrijheid is hem mogelijk, al dan niet onbewust, ontnomen door de gevoerde strijd tussen de ouders. Om te voorkomen dat [de zoon] dubbel met hulpverlening wordt belast, voert de stichting geen gesprekken met [de zoon].
3.7.
De moeder voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, aan dat de ondertoezichtstelling moet worden gehandhaafd.
[de zoon] kan geen onbezwaard contact met de moeder hebben omdat de vader en zijn familie dat (bewust) frustreren. Bij [de zoon] is dan ook slechts sprake van een schijnrust. Zodra de ouders op één lijn komen met betrekking tot de opvoeding zal er echt rust voor [de zoon] ontstaan. Om het contact tussen de moeder en [de zoon] plaats te laten vinden hebben de ouders naast BOR ook begeleiding van de stichting nodig.
De moeder en [de halfbroer] (de halfbroer van [de zoon]) hebben [de zoon] niet mishandeld. De moeder heeft slechts een corrigerende tik uitgedeeld. Ook heeft de moeder geen bezwaar tegen het voetballen van [de zoon]. Zij wil alleen voorkomen dat [de zoon] hiermee overvoerd wordt, dat zijn schoolresultaten eronder gaan lijden en dat het contact tussen de moeder en [de zoon] rondom het voetballen wordt gevormd.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen wanneer die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
3.8.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:254 BW.
Uit overgelegde stukken blijkt dat bij [de zoon] sprake is van een bedreigde ontwikkeling als gevolg van de strijd tussen de ouders. Ter zitting van het hof is duidelijk geworden dat deze strijd nog altijd voortduurt. De ouders hebben verder een volstrekt andere beleving over hoe het met [de zoon] gaat en hoe het contact tussen de moeder en [de zoon] verloopt. Ook verschillen de ouders van mening over de vraag of de moeder [de zoon] grensoverschrijdend heeft behandeld en over de wijze waarop het voetballen kan plaatsvinden. Het voorgaande maakt dat het voor de ouders niet mogelijk is om samen – zonder hulpverlening - een lijn voor de toekomst uit te zetten.
Verder dient de behandeling van [de zoon] bij GZ-psychologe [GZ-psychologe], waar hij leert omgaan met stress en emoties, evenals BOR gewaarborgd worden. Weliswaar werkt de vader thans mee aan BOR, maar aanvankelijk ging hij hier niet mee akkoord. Het verplichte kader van een ondertoezichtstelling acht het hof dan ook noodzakelijk om de ingezette hulpverlening te waarborgen, mede gelet op het feit dat de vader heeft aangegeven dat [de zoon] niet gebaat is bij contact met de moeder.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
Proceskosten
3.10.
Gelet op de aard van de procedure ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke regel die inhoudt dat de proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 april 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de op dit hoger beroep gevallen proceskosten aldus, dat eenieder de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.G.H. Milar, C.D.M. Lamers en H.J. Witkamp en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2014.