Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de brief van de raad d.d. 21 juli 2014;
- het V6-formulier met bijlagen ingediend door de advocaat van de moeder op 28 juli 2014.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontheffing van het gezag van de moeder over haar minderjarige zoon. De moeder, die in eerste aanleg door de rechtbank Oost-Brabant op 9 april 2014 was ontheven van het gezag, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld. De moeder is van mening dat de ontheffing van het gezag niet in het belang van haar zoon is, en dat zij in staat is om voor hem te zorgen. De rechtbank had echter geoordeeld dat de moeder ongeschikt en onmachtig is om de zorg voor haar zoon te dragen, wat door het hof werd bevestigd. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 2008 onder toezicht staat van de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant en sinds 2012 in een pleeggezin verblijft. De moeder heeft erkend dat zij een periode niet bereikbaar was voor hulpverlening, wat haar ongeschiktheid om voor haar zoon te zorgen onderstreept. Het hof heeft geconcludeerd dat de ontheffing van het gezag niet in strijd is met de artikelen 7 en 8 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK), omdat de moeder, ondanks de ontheffing, de biologische moeder van de minderjarige blijft en er gewerkt wordt aan contactherstel. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop staat. De beslissing is genomen in het kader van de zorg voor de ontwikkeling en stabiliteit van de minderjarige, die in het pleeggezin positief ontwikkelt.