ECLI:NL:GHSHE:2014:4355

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.140.623_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen Grieks Restaurant v.o.f. en voormalige werknemers over huurprijs en ontruiming

In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Grieks Restaurant v.o.f. en de voormalige werknemers, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2]. De zaak is ontstaan na het beëindigen van de arbeidsovereenkomsten van de werknemers, die in de woning van het restaurant verbleven. Het restaurant vorderde in eerste aanleg een verklaring voor recht dat de rechtsverhouding als bruikleen moest worden gekwalificeerd en dat de overeenkomsten waren geëindigd. De kantonrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de rechtsverhouding als bruikleen moest worden gekwalificeerd, maar de vordering tot ontruiming werd afgewezen. De werknemers kwamen in verzet en vorderden dat de rechtsverhouding als huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd, wat de kantonrechter in het bestreden vonnis bevestigde. Het restaurant ging in hoger beroep, waarbij het hof oordeelde dat het hoger beroep ontvankelijk was, ondanks een gebrek in de dagvaarding. Het hof bevestigde dat de rechtsverhouding als huurovereenkomst moest worden gekwalificeerd en dat de huurprijs op € 300 per maand moest worden vastgesteld. Het hof oordeelde dat er sprake was van huurachterstand en dat de huurovereenkomst kon worden ontbonden. De werknemers werden veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen 14 dagen na betekening van het arrest, met betaling van de huurachterstand en een maandelijkse huurprijs van € 300 voor elke maand dat zij na de ontbinding de woning niet ontruimden. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Zaaknummer: HD 200.140.623/01
Uitspraak : 21 oktober 2014
arrest in de zaak van
Grieks Restaurant [Restaurant] v.o.f.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen “[Restaurant]”,
advocaat: mr. R.A.W. van Oudheusden te Oosterhout,
tegen

1.[geïntimeerde 1],

2.
[geïntimeerde 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als “[geïntimeerde 1]” en als “[geïntimeerde 2]”,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 januari 2014 en het herstelexploot van 17 januari 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis in verzet van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, afdeling kanton, zittingsplaats Breda, van 16 oktober 2013, gewezen tussen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] als opposanten in conventie, tevens eisers in reconventie en [Restaurant] als geopposeerde in conventie, tevens gedaagde in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 2191884 CV EXPL 13-4424)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- een exploot van dagvaarding in hoger beroep d.d. 14 januari 2014 met wijziging van eis;
- een herstelexploot d.d. 17 januari 2014;
- het tegen [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] verleend verstek.
- de memorie van grieven met producties;

3.De beoordeling

Ten aanzien van de feiten
3.1.1.
Als enerzijds gesteld en anderzijds niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, alsmede op grond van de in het geding gebrachte producties, voor zover de inhoud daarvan niet is weersproken, staat tussen partijen het navolgende vast.
[Restaurant] exploiteert in [vestigingsplaats] een Grieks restaurant. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn met elkaar gehuwd en hebben één zoon. Met ingang van 1 mei 2012 zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in dienst getreden van [Restaurant]. Zij zijn elk voor zich schriftelijk een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aangegaan, tot en met 30 september 2012 in de functie van hulpkok voor 20 uur per week.
De arbeidsovereenkomst vermeldt onder “Artikel 6 Salaris” onder meer de navolgende tekst
:
“De werkgever en werknemer komen overeen dat de werkgever op verlangen van de werknemer zal verstrekken:
(…)
inwoning tegen een forfaitaire waarde door de werknemer van € 145,80 per maand”
[Restaurant] heeft aan [geïntimeerde 1] en aan [geïntimeerde 2] elk voor zich een kamer ter beschikking gesteld in de woning aan [adres] te [woonplaats]. [Restaurant] had deze kamer al vanaf maart 2009 ter beschikking gesteld van [geïntimeerde 1], omdat hij vanaf die tijd op basis van een arbeidsovereen-komst voor [Restaurant] heeft gewerkt, met uitzondering van een periode van 8 maanden, gedurende welke [geïntimeerde 1] heeft gewerkt voor een slachthuis/slagerij. Eind 2011 is [geïntimeerde 2] met hun zoontje bij hem ingetrokken. [geïntimeerde 2] heeft de haar ter beschikking gestelde kamer op 1 mei 2012 betrokken, maar heeft deze op 17 juni 2012 weer verlaten om, met instemming van [Restaurant], in te trekken in de kamer van [geïntimeerde 1].
De arbeidsovereenkomsten met [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn geëindigd. Vervolgens is een geschil ontstaan over het gebruik van de ter beschikking gestelde kamer(s).
3.1.2.
[Restaurant] heeft in eerste aanleg in conventie een verklaring voor recht gevorderd dat de rechtsverhouding tussen partijen diende te worden beschouwd als bruikleen en dat deze overeen-komsten waren geëindigd op 1 oktober 2012, althans met vordering om deze alsnog te ontbinden met ingang van 1 oktober 2012, ook (subsidiair) in het geval waarin deze overeenkomsten als huur moesten worden gekwalificeerd, alles met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot ontruiming van de woonruimte, met machtiging van [Restaurant] om deze ontruiming zelf te bewerkstelligen en alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,= per dag dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] aan het vonnis geen gehoor zouden geven, met een maximum van € 10.000,=.
Subsidiair vorderde [Restaurant] de veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om aan hem een door een deskundige vast te stellen huurprijs te voldoen, alles met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding.
3.1.3.
Nadat was vastgesteld dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] niet in rechte waren verschenen en tegen hen verstek was verleend, heeft de kantonrechter – zakelijk weergegeven - het primair gevorderde toegewezen, met dien verstande dat hij de rechtsverhouding heeft gekwalificeerd als bruikleen en dat hij de verlangde machtiging en dwangsom heeft afgewezen.
3.1.4.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn tegen deze beslissing in verzet gekomen, hebben verweer gevoerd tegen de vorderingen van [Restaurant] in conventie en hebben in reconventie – zakelijk weergegeven - gevorderd te verklaren voor recht dat de rechtsverhouding tussen partijen diende te worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst en dat deze nimmer was geëindigd, zodat zij nog altijd recht hebben op verblijf in de door hen gebruikte kamer aan [adres] te [woonplaats], met vaststelling van de verschuldigde huur op € 145,80 per maand, dan wel 3,16 uren arbeid per week, één en ander met nevenvorderingen als omschreven in r.o. 2.5 van het bestreden vonnis.
3.1.5.
In het thans bestreden vonnis heeft de kantonrechter het eerder gewezen verstekvonnis vernietigd en, opnieuw rechtdoende, in conventie [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk veroordeeld om met ingang van 1 oktober 2012 aan [Restaurant] een huurprijs te betalen van € 300,= per maand tot het moment waarop de huurovereenkomst rechtsgelding zal zijn geëindigd.
In reconventie heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat de rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd moet worden als een huurovereenkomst en dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] recht hebben op voortzetting van hun verblijf in de kamer aan [adres] tot het moment waarop de huurovereenkomst zal zijn geëindigd. Alle overige vorderingen (in conventie en reconventie) zijn afgewezen en de proceskosten zijn gecompenseerd.
3.1.6.
[Restaurant] is het niet eens met het in de verzetzaak gewezen vonnis en heeft hiertegen navolgende vier grieven aangevoerd:
I. ten onrechte heeft de kantonrechter bij het verloop van het geding niet de conclusie van antwoord in reconventie met producties vermeld;
II. ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat de arbeidsovereenkomst tussen [Restaurant] en [geïntimeerde 1] op 30 september 2012 van rechtswege is geëindigd, omdat deze al op 30 augustus 2012 was geëindigd door een ontslag op staan de voet;
III. ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat [geïntimeerde 1] tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst een tegenprestatie heeft geleverd voor de huur van de kamer en daar niet in tekortgeschoten is, omdat hij na het ontslag op staande voet geen arbeidsprestatie meer heeft geleverd;
IV. ten onrechte heeft de kantonrechter overwogen dat, hoewel er ten tijde van de comparitie op 22 augustus 2013 sprake was van een huurachterstand van 11 maanden, die tekortkoming de ontbinding van de huurovereenkomst niet rechtvaardigde.
Voor de toelichting op deze grieven verwijst het hof naar de inhoud van de memorie van grieven.
3.1.7.
Bij exploot van dagvaarding d.d. 14 januari 2014, betekend aan het kantoor van de advocaat van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in eerste aanleg, mevrouw mr. P.M. Tromp, heeft [Restaurant] op voormelde gronden en onder wijziging van haar eis in conventie gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de huurprijs als tegenprestatie voor de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gebruikte woonruimte zal vaststellen op € 300,= per maand, bij vooruitbetaling telkens voor de 1e van elke maand te voldoen;
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, des dat de één betaalde hebbende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van de vast te stellen huurprijs van € 300,= per maand, telkens voor de 1e van elke maand te voldoen, met ingang van de dag volgend op het einde van de onderscheidenlijke arbeidsovereenkomsten, althans vanaf 1 oktober 2012, tot aan de dag waarop de huurovereenkomsten zullen zijn geëindigd;
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, des dat de één betaalde hebbende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van € 1.381,81 ten titel van huurachterstand over de periode van september 2013 tot en met januari 2014, vermeerderd met wettelijke rente), te vermeerderen met de wettelijke rente overeen bedrag van € 1.327,64 vanaf de dag der appèldagvaarding tot die der algehele voldoening;
de tussen partijen bestaande huurovereenkomsten betreffende de woonruimte staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats] zal ontbinden;
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal veroordelen om binnen 8 dagen na betekening van dit arrest voormelde woonruimte te verlaten en te ontruimen met medeneming van al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop niet vanwege appellante bevindt/bevinden, eventuele onderhuurders daaronder begrepen, en ontruimd te houden en voormelde woonruimte ter vrije en algehele beschikking van appellante te stellen onder afgifte der sleutels en alles op kosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
[Restaurant] zal machtigen om, indien [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] met die ontruiming in gebreke mochten blijven, deze zelf op kosten van geïntimeerden te doen bewerkstelligen door een deurwaarder, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zal veroordelen, hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 300,= per maand voor elke ingegane maand dat zij na de ontbinding van de huurovereenkomsten de woonruimte niet ter vrije en algehele beschikking van [Restaurant] hebben gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid van deze bedragen tot die der algehele voldoening.
In reconventie heeft [Restaurant] geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], althans afwijzing van het gevorderde. Voorts vordert [Restaurant] de veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de kosten van het geding in beide instanties, zowel in conventie als in reconventie.
3.1.8.
[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn in hoger beroep niet verschenen en hebben dus ook geen verweer gevoerd tegen de (gewijzigde) eis van [Restaurant].
De beoordeling in hoger beroep
3.2.1.
Het hof stelt vast dat in dit hoger beroep een herstelexploot is uitgebracht, omdat in de appeldagvaarding (van 14 januari 2014) geen rekening was gehouden met de bij een dagvaarding in acht te nemen termijn tussen het uitbrengen van het exploot en de dag van de introductie van de zaak. Dit gebrek is vóór de eerstdienende dag hersteld door het herstelexploot van 17 januari 2014, waarbij [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zijn opgeroepen om te verschijnen ter zitting van het hof van 28 januari 2014. Deze laatste oproeping is echter uitgebracht na het verstrijken van de appeltermijn, wat de vraag doet rijzen of [Restaurant] in dit hoger beroep ontvangen kan worden.
3.2.2.
Het hof beantwoordt die vraag positief. Ingevolge het bepaalde in artikel 343 Rv. vangt het hoger beroep aan door een dagvaarding. Voor de vaststelling van de tijdigheid van het appel is niet bepalend de dag waarop de zaak voor het eerst ter zitting wordt geïntroduceerd. De dagvaarding is, zij het onder vermelding van een onjuiste dag voor de introductie van de zaak, uitgebracht vóór afloop van de appeltermijn. Daarmee is het hoger beroep aangevangen vóór afloop van de daarvoor geldende termijn. Indien blijkt dat het exploot van dagvaarding lijdt aan een gebrek dat nietigheid met zich mee kan brengen, kan dit bij exploot uitgebracht vóór de roldatum worden hersteld. Dat is in dit geval ook gebeurd, want de oorspronkelijke roldatum was 21 januari 2014 en het tweede exploot is uitgebracht op 17 januari 2014. Het hof stelt vast dat het gebrek in de eerste dagvaarding onder toepassing van het bepaalde in artikel 120 Rv. is hersteld. Daarbij was het noodzakelijk de datum van introductie te wijzigen, maar ingevolge het bepaalde in artikel 120, lid 3 Rv. was dat mogelijk. De slotsom luidt dat [Restaurant] kan worden ontvangen in dit hoger beroep.
3.3.
Het hof stelt vast dat geen grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de rechtsverhouding tussen partijen moet worden gekwalificeerd als een huurovereenkomst. Evenmin is een grief gericht tegen de vaststelling van de hoogte van de huurprijs op € 300,= per maand. In rechte dient derhalve uitgegaan te worden van het feit dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gezamenlijk een onzelfstandige woonruimte (kamer) huren in het pand aan [adres] te [woonplaats] tegen een daarvoor verschuldigde huursom van € 300,= per maand.
3.4.
Ten aanzien van grief 1 merkt het hof op dat [Restaurant] in haar toelichting op de grief niet aanvoert dat en waarom de beslissing in eerste aanleg anders had moeten zijn, wanneer acht zou zijn geslagen op haar conclusie van antwoord in reconventie. Hoewel terecht wordt opgemerkt dat (het nemen van) deze conclusie niet staat vermeld onder het hoofd “Verloop van het geding”, levert het weglaten daarvan in de opsomming van processtukken geen grond op om de beslissing in primo te vernietigen, te minder nu in hoger beroep niet wordt bestreden dat de kantonrechter bij gelegenheid van de gehouden comparitie heeft gemeld dat hij deze conclusie had ontvangen en hij deze dus bij zijn beoordeling heeft kunnen betrekken. Uit de inhoud van het bestreden vonnis, meer in het bijzonder r.o. 2.6, volgt dat de kantonrechter dat ook heeft gedaan.
3.5.
Nu [geïntimeerde 1] niet is verschenen in hoger beroep, is thans ook niet weersproken dat de arbeidsovereenkomst tussen hem en [Restaurant] niet per 1 oktober 2012, maar al per 30 augustus 2012 is geëindigd, en wel door een ontslag op staande voet. In zoverre slaagt grief 2 en het hof zal dan ook verder uitgaan van die datum als het moment vanaf wanneer door [geïntimeerde 1] geen tegenprestatie meer is verricht voor het gebruik van de kamer in kwestie. In zoverre slaagt dus ook grief 3. Eén en ander neemt echter niet weg dat de tegenprestatie voor de huur van de kamer in elk geval tot 1 oktober 2012 is geleverd door [geïntimeerde 2], met wie [geïntimeerde 1] gehuwd is. Uit hoofde van dat huwelijk zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] medehuurders. Waar vast staat dat in elk geval [geïntimeerde 2] tot 1 oktober 2012 de tegenprestatie voor de huur van de kamer heeft geleverd, is verder niet meer relevant of haar medehuurder ([geïntimeerde 1]) tot 30 augustus of tot 1 oktober 2012 werkzaamheden heeft verricht voor [Restaurant]. De grieven 2 en 3 geven daarom geen aanleiding om in hoger beroep anders te beslissen dan door de kantonrechter in eerste aanleg is gedaan.
3.6.1.
De vierde grief richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat, hoewel er ten tijde van de comparitie op 22 augustus 2013 sprake was van een huurachterstand van 11 maanden, dit geen tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomsten opleverde die de ontbinding daarvan kon rechtvaardigen. Voorts voert [Restaurant] onweersproken aan dat over de maanden september 2013 tot en met maart 2014 wederom een huurachterstand is ontstaan van € 2.100,--.
Het hof merkt op dat uit het bestreden vonnis blijkt dat tussen partijen bij gelegenheid van de gehouden comparitie overeenstemming bestond over het feit dat [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de huurbetalingen konden verrekenen met een tegenvordering van € 3.436,= wegens een vergoeding van proceskosten die [Restaurant] nog aan hen verschuldigd was. De juistheid van hetgeen de kantonrechter dienaangaande in r.o. 3.10 van het vonnis in eerste aanleg heeft overwogen is door [Restaurant] in hoger beroep niet aangevochten. Bij de door de kantonrechter vastgestelde en in hoger beroep niet aangevochten huursom van € 300,= per maand bestond ten tijde van de in eerste aanleg gehouden comparitie, op 22 augustus 2013, geen huurachterstand meer.
3.6.2.
Het voorgaande neemt echter niet weg dat sprake is geweest van niet tijdige huurbetalingen in het verleden. Nu voorts als vaststaand moet worden aangenomen dat inmiddels een nieuwe huurachterstand is ontstaan van zeven maanden (ten tijde van het nemen van de memorie van grieven) is sprake van een tekortkoming aan de zijde van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Grief 4 slaagt in zoverre en het bestreden vonnis kan dan ook niet in stand blijven voor zover de in conventie gevorderde ontbinding en ontruiming met nevenvoorzieningen zijn afgewezen.
3.7.
[Restaurant] heeft in hoger beroep tevens gevorderd dat in reconventie de vorderingen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] zullen worden afgewezen. In de memorie van grieven zijn echter geen grieven opgenomen tegen de beslissing in reconventie of de onderbouwing daarvan. Uit de stellingname en – gewijzigde – vorderingen van [Restaurant] in conventie blijkt daarentegen dat ook zij nu het standpunt inneemt dat tussen partijen een huurovereenkomst bestaat op grond waarvan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] een onzelfstandige woonruimte in het pand aan [adres] in gebruik hebben tegen een maandelijks verschuldigde huursom van € 300,=. In dat geval is het hof niet gebleken van het bestaan van gronden om de beslissing in reconventie in het bestreden vonnis te vernietigen.
3.8.
Het voorgaande betekent dat in de verzetzaak het eerdere verstekvonnis terecht is vernietigd. Het hoger beroep richt zich ook niet tegen de beslissing met betrekking tot de kwalificatie van de rechtsverhouding tussen partijen. Op praktische gronden zal het hof het vonnis in eerste aanleg, voor zover het hoger beroep daar inhoudelijk tegen is gericht, vernietigen en opnieuw recht doen op de in hoger beroep gewijzigde eis. De in hoger beroep in conventie gevorderde voorzieningen zijn toewijsbaar als na te melden, nu zij het hof niet ongegrond of onrechtmatig voorkomen.
De uitzondering daarop is de onder 6. gevorderde machtiging. De bevoegdheid tot inschakelen van een deurwaarder vloeit voort uit de beslissing in dit arrest en [Restaurant] behoeft daartoe geen aparte machtiging. Ook de deurwaarder behoeft een dergelijke machtiging niet, omdat zijn bevoegdheid tot ontruimen voortvloeit uit het bepaalde in artikel 556, lid 1 Rv.. De ontruimingstermijn zal, voor zover nog niet is ontruimd op grond van het eerder gewezen vonnis in kort geding, worden vastgesteld op 14 dagen na betekening van dit arrest.
Het hof merkt daarbij op dat [Restaurant] slechts betaling vordert van de huurachterstand tot en met januari 2014 en, voorts, betaling van een vergoeding van € 300,= per maand vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst, voor zover het gehuurde niet is ontruimd.
3.9.
Ten aanzien van de proceskosten merkt het hof op dat onverminderd blijft gelden dat partijen in eerste aanleg over en weer op de principiële onderdelen van hun standpunten deels in het (on)gelijk zijn gesteld, [Restaurant] voor wat betreft haar standpunt ten aanzien van de rechtsverhouding tussen partijen en [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] ten aanzien van het tekortschieten in de nakoming van daaruit voortvloeiende verplichtingen. Om die reden zal het hof de proceskosten in eerste aanleg compenseren. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben in hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partijen te gelden en zullen om die reden worden verwezen in de kosten van het geding in hoger beroep, waarbij aan verschotten slechts de kosten voor één exploot zullen worden toegekend, nu bij het uitbrengen van de dagvaarding geen acht is geslagen op de geldende termijn die moet zijn gelegen tussen het uitbrengen van het exploot en de dag van introductie van de zaak bij het hof.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover inhoudelijk aan het oordeel van het hof onderworpen;
stelt de huurprijs als tegenprestatie voor de door [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] gebruikte woonruimte vast op € 300,= (zegge: driehonderd euro) per maand, bij vooruitbetaling voor de 1e van elke maand te voldoen;
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hoofdelijk, des dat de één betaalde hebbende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van € 1.381,81 (zegge: éénduizend driehonderdeenentachtig euro, éénentachtig eurocent) ten titel van huurachterstand over de periode van september 2013 tot en met januari 2014, vermeerderd met wettelijke rente), te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.327,64 vanaf 14 januari 2014, zijnde de dag der appeldagvaarding, tot die der algehele voldoening;
ontbindt de tussen partijen bestaande huurovereenkomst betreffende de woonruimte staande en gelegen aan het adres [adres] te [woonplaats];
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om binnen 14 dagen na betekening van dit arrest voormelde woonruimte te verlaten en te ontruimen met medeneming van al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop niet vanwege Grieks Restaurant [Restaurant] v.o.f. bevindt/bevinden, eventuele onderhuurders daaronder begrepen, en ontruimd te houden en voormelde woonruimte ter vrije en algehele beschikking van Grieks Restaurant [Restaurant] v.o.f te stellen onder afgifte der sleutels en alles op kosten van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2];
veroordeelt [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2], hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling van € 300,= (zegge: driehonderd euro) per maand voor elke ingegane maand dat zij na de ontbinding van de huurovereenkomsten de woonruimte niet ter vrije en algehele beschikking van Grieks Restaurant [Restaurant] v.o.f. hebben gesteld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid van deze bedragen tot die der algehele voldoening;
compenseert de proceskosten in eerste aanleg in conventie en in reconventie aldus dat elk der partijen haar eigen kosten zal dragen;
veroordeelt [Restaurant] en [geïntimeerde 1] hoofdelijk, des dat de één betaald hebbende de ander zal zijn bevrijd, in de kosten van het hoger beroep, welke tot op heden aan de zijde van Grieks Restaurant [Restaurant] v.o.f. worden begroot op € 781,52 wegens verschotten en € 894,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, P.P.M Rousseau en R.J.M. Cremers en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 21 oktober 2014.