3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
De Stichting is eigenaar van het pand aan [straatnaam 1] [huisnummer 1], waarin Parkhotel Rooding is gevestigd, de villa Alpha aan de [straatnaam 2] [huisnummer 2], en het bij de villa behorende koetshuis aan de [straatnaam 2] [huisnummer 3] te [plaats].
De heer [bestuurder stichting] (hierna: [bestuurder stichting]) is samen met zijn echtgenote statutair bestuurder van de Stichting.
Metroprop beheert het onroerend goed van de Stichting. [bestuurder stichting] is statutair bestuurder van Metroprop. [bestuurder stichting] is bestuurder, al dan niet via een holdingconstructie, van verschillende andere vennootschappen, waaronder Metroprop Vastgoed B.V., Lumiere Beheer B.V. en Karioka B.V.
Metroprop Vastgoed B.V. is enig aandeelhouder van Parkhotel Rooding B.V., de vennootschap die het hotel aan [straatnaam 1] [huisnummer 1] drijft.
[bestuurder stichting], in zijn hoedanigheid van bestuurder van de verschillende vennootschappen en de Stichting, heeft met [appellant 1], in zijn hoedanigheid van bestuurder van Headcase, in april 2008 besloten tot samenwerking terzake van begeleiding en ontwikkeling van verschillende projecten, waaronder een verbouwing van de vierde verdieping van Parkhotel Rooding en een verbouwing van de villa.
De Stichting, Metroprop Vastgoed B.V., Lumiere Beheer B.V. en Karioka B.V. hebben vanaf april 2008 gebruik gemaakt van de diensten van Headcase. Headcase heeft de verschillende vennootschappen voor deze werkzaamheden gefactureerd.
[appellant 1] heeft per 16 juni 2008 met zijn echtgenote [appellante 2] en hun kinderen met instemming van de Stichting zijn intrek genomen in het koetshuis.
[bestuurder stichting] heeft per e-mail van 6 april 2009 aan [appellant 1] onder meer meegedeeld dat het vertrouwen in de bestuurs- en ontwikkelingscapaciteiten van [appellant 1] is verdwenen en dat [bestuurder stichting] niet gelooft dat [appellant 1] en hij financieel op een lijn kunnen komen, ook niet over de verhuur van de villa aan [appellant 1] en over het hernieuwen/continueren van de relatie. [bestuurder stichting] heeft [appellant 1] in deze mail verzocht om op korte termijn om te zien naar andere huisvesting.
Bij brief van 7 mei 2009 van de advocaat van [bestuurder stichting] is [appellant 1] gesommeerd het koetshuis te ontruimen op 7 juni 2009.
Een vordering tot ontruiming van de zijde van de Stichting is door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Maastricht afgewezen bij vonnis van 1 oktober 2009. Dit vonnis is bekrachtigd door dit hof bij arrest van 4 januari 2011.
Het huwelijk tussen [appellant 1] en [appellante 2] is duurzaam ontwricht geraakt. In verband daarmee hebben [appellante 2] en de kinderen het koetshuis omstreeks de eerste helft van 2010 verlaten en is [appellant 1] vanaf dat moment als enige in het koetshuis blijven wonen. Op 12 augustus 2011 heeft op grond van voormeld vonnis van 20 juli 2011 de ontruiming van [appellant 1] uit het koetshuis plaatsgevonden.
3.2.1.In de onderhavige procedure hebben de Stichting c.s. in conventie gevorderd:
a. voor recht te verklaren dat er tussen Metroprop of de Stichting en geen van geïntimeerden een huurovereenkomst is gesloten en dat zij ook geen gebruiksrecht heeft verschaft aan geïntimeerden voor het gebruik om niet, betreffende het koetshuis gelegen te [plaats] aan de [straatnaam 2] [huisnummer 3],
en voor het geval rechtens moet worden geoordeeld dat Metroprop of de Stichting dit gebruiksrecht wel heeft verleend,
b. te bepalen dat het gebruiksrecht door opzegging geëindigd is en geïntimeerden het koetshuis zonder recht of titel in gebruik houden,
en voorts in dat geval,
c. geïntimeerden te veroordelen om binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, met al de hunnen en hetgeen van hunnentwege in het koetshuis aanwezig is, tot ontruiming over te gaan,
d. kosten rechtens.
3.2.2.Bij het vonnis waarvan beroep van 20 juli 2011 heeft de rechtbank in conventie:
- voor recht verklaard dat tussen Metroprop en [appellanten] geen huurovereenkomst is gesloten en dat Metroprop geen recht heeft verschaft aan [appellanten] voor het gebruik om niet, van het koetshuis gelegen te [plaats] aan de [straatnaam 2] [huisnummer 3];
- voor recht verklaard dat tussen de Stichting en [appellanten] geen huurovereenkomst betreffende het koetshuis gelegen te [plaats] aan de [straatnaam 2] [huisnummer 3] is gesloten, dat de Stichting dit koetshuis tijdelijk om niet in gebruik heeft gegeven aan [appellanten] en dat [appellanten] na opzegging van het gebruiksrecht het koetshuis zonder recht of titel in gebruik houden;
- [appellanten] veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis met al de hunnen en hetgeen hunnentwege in het koetshuis aanwezig is tot ontruiming over te gaan;
- [appellanten] in de proceskosten veroordeeld;
- dit vonnis voor wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.1.In de onderhavige procedure hebben [appellant 1] en Headcase in reconventie gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad:
a. hoofdelijke veroordeling van de Stichting c.s. tot betaling aan Headcase van € 267.250,00 vermeerderd met rente,
b. veroordeling van de Stichting tot betaling aan [appellant 1] van € 77.350,00, vermeerderd met rente,
c. veroordeling van de Stichting c.s. in de kosten.
3.3.2.Bij het vonnis waarvan beroep van 20 juli 2011 heeft de rechtbank in reconventie:
- de hiervoor in rov. 3.3.1 sub b weergegeven vordering afgewezen;
- in verband met de hiervoor in rov. 3.3.1. sub a weergegeven vordering een bewijsopdracht gegeven, namelijk heeft de rechtbank [appellanten] opgedragen te bewijzen dat op 1 april 2008 een overeenkomst tot stand is gekomen tussen Headcase en de Stichting c.s. inhoudende dat gedurende 36 maanden vanaf genoemde datum [appellanten] tegen een vergoeding van maximaal € 25.000,00 per kwartaal diensten zal verrichten inhoudende dat Headcase namens Metroprop [appellant 1] zou uitsturen om de begeleiding te doen van de ontwikkeling van het KPN-terrein te Heerlen;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
Bij het vonnis waarvan beroep van 16 januari 2013 heeft de rechtbank onder het kopje
2. De verdere beoordeling in reconventiegeoordeeld dat [appellanten] er niet in zijn geslaagd om het bestaan van de door hen gestelde overeenkomst te bewijzen. Dit betekent dat de vordering (voor zover daarover nog niet bij het vonnis waarvan beroep van 20 juli 2011 is geoordeeld), die als grondslag alleen heeft de overeenkomst waarvan het bestaan niet is bewezen, moet worden afgewezen, aldus de rechtbank.
Vervolgens heeft de rechtbank in reconventie de vordering, voor zover daarover nog niet is geoordeeld, afgewezen, met veroordeling van [appellanten] om de kosten van de reconventionele procedure van de Stichting c.s. aan de Stichting c.s. te betalen.
3.4.1.[appellanten] hebben in hoger beroep zestien grieven aangevoerd. [appellanten] hebben geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep in reconventie gewezen tussen [appellant 1] en Headcase als eisers en Metroprop als gedaagde, en tot het, opnieuw recht doende, geheel toewijzen van alle vorderingen zoals vermeerderd in hoger beroep, met veroordeling van Metroprop in de kosten van beide instanties, waaronder begrepen het salaris van de advocaat van Headcase, zulks uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.4.2.Bij memorie van antwoord hebben de Stichting c.s. de grieven bestreden. De Stichting c.s. hebben geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van deze procedure.
3.5.1.Het hof overweegt dat het vonnis waarvan beroep van 20 juli 2011 gedeeltelijk een tussenvonnis en gedeeltelijk een eindvonnis is. Het is een tussenvonnis voor zover de rechtbank in reconventie in verband met de hiervoor in rov. 3.3.1. sub a weergegeven vordering een bewijsopdracht heeft gegeven en iedere verdere beslissing heeft aangehouden. Het is een eindvonnis voor wat betreft de beslissingen in conventie en voor zover de rechtbank in reconventie de hiervoor in rov. 3.3.1 sub b weergegeven vordering heeft afgewezen. Tegen het eindvonnis kon dadelijk worden geappelleerd. Voor zover [appellanten] bij deze hoger beroep hebben ingesteld tegen de beslissingen in conventie en de afwijzing in reconventie van de hiervoor in rov. 3.3.1 sub b weergegeven vordering, kunnen zij daarin niet worden ontvangen. Ten tijde van het instellen van het onderhavige hoger beroep op 14 februari 2013, was de beroepstermijn wat betreft het vonnis waarvan beroep van 20 juli 2011 voor zover dat een eindvonnis is immers reeds verlopen.
Overigens is tegen dat eindvonnis dadelijk geappelleerd, gezien het als productie 7 bij de memorie van grieven overgelegde arrest van dit hof van 5 februari 2013. Het hof heeft daarbij [appellante 2] niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, Headcase niet-ontvankelijk verklaard in het door haar ingestelde hoger beroep, het vonnis van 20 juli 2011 vernietigd maar uitsluitend voor zover bij dat vonnis voor recht is verklaard dat [appellanten] na opzegging van het gebruiksrecht het koetshuis zonder recht of titel in gebruik houden en in zoverre opnieuw recht doende voor recht verklaard dat [appellant 1] het koetshuis in elk geval vanaf 1 april 2011 zonder recht of titel in gebruik houdt, het vonnis van 20 juli 2011, voor zover door [appellant 1] aangevochten, voor het overige bekrachtigd en [appellant 1] in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van Stichting c.s. veroordeeld.
3.5.2.Het vorenstaande brengt mee dat grief III, die is gericht tegen de proceskostenveroordeling van [appellante 2] in eerste aanleg in conventie in het vonnis van 20 juli 2011, niet kan slagen.