3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
PHR exploiteert het te [vestigingsplaats] gevestigde hotel Parkhotel Rooding. De aandelen van PHR worden gehouden door Metroprop Vastgoed B.V. De aandelen van Metroprop Vastgoed B.V. worden direct of indirect volledig gehouden door de heer [bestuurder stichting] (hierna: [bestuurder stichting]). Van april 2008 tot 1 januari 2009 was de heer [bestuurder PHR] (hierna: [bestuurder PHR]) statutair bestuurder van PHR.
Parkhotel Rooding is gelegen aan [straatnaam] [huisnummer 1] te [vestigingsplaats]. Het gebouw waarin het hotel is gevestigd, alsmede een groot deel van de inventaris van het hotel, zijn eigendom van de Stichting tot behoud van Monumenten Laurentius en Petronella (hierna: de Stichting). [bestuurder stichting] is ook bestuurder van de Stichting.
[appellant 1] is directeur/grootaandeelhouder van Headcase.
[appellant 1] heeft op 10 april 2008 een volmacht gekregen van [bestuurder stichting]. De tekst van deze volmacht luidt:
“Betreft: Volmacht handelingsbevoegdheid inzake Parkhotel Rooding
Datum 10 april 2008
Geachte heer [appellant 1], beste [appellant 1],
Via dit schrijven verstrekt ondergetekende U volledige handelingsbevoegdheid namens de eigenaar “de Stichting tot behoud van Monumenten Laurentius en Petronella” inzake de verhuur en/of beëindiging daarvan, exploitatie en verbouwingen aan Parkhotel Rooding, [straatnaam] [huisnummer 1] te [vestigingsplaats].
Het bovenstaande geldt voor zover het beslissingen betreft van een waarde boven 10.000,00 Euro, niet zelfstandig doch in gezamenlijke bevoegdheid met de heer Ing. [directeur stichting], directeur van genoemde stichting,
Drs. [bestuurder stichting]
Voorzitter Stichting tot behoud van Monumenten Laurentius en Petronella”
3.2.1.In de onderhavige procedure heeft PHR in conventie gevorderd veroordeling van:
a. [appellant 1] tot betaling van € 11.018,26, vermeerderd met rente en kosten,
b. [appellant 1] tot vergoeding van de schade van PHR, ontstaan doordat [appellant 1] onbevoegd ten laste van PHR een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten met mevrouw [appellant 1], welke schade nader zal moeten worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet,
c. Headcase tot betaling van € 10.000,00 vermeerderd met rente en kosten en
d. Headcase en [appellant 1] tot betaling van de proceskosten.
3.2.2.Bij het vonnis waarvan beroep van 10 augustus 2011 heeft de kantonrechter Headcase opgedragen te bewijzen dat zij in de periode april-november 2008 in het kader van een overeenkomst van opdracht met PHR werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van de exploitatie van het Parkhotel Rooding en wel door de heer [appellant 1] in te zetten als interim manager en mevrouw [echtgenote appellant 1] als Sales & Marketingmanager. Bij het vonnis waarvan beroep van 25 april 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat Headcase niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Mede op grond daarvan heeft de kantonrechter geconcludeerd, ten aanzien van de hiervoor in rov. 3.2.1 sub c weergegeven vordering, dat Headcase het bedrag van € 10.000,00 moet (terug)betalen.
Voorts heeft de kantonrechter bij het vonnis waarvan beroep van 10 augustus 2011 PHR toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands aanwezig geachte vermoeden dat op 17 november 2008 tussen haar en [appellant 1] een arbeidsovereenkomst is ontstaan. Bij het vonnis waarvan beroep van 25 april 2012 heeft de kantonrechter geoordeeld dat PHR erin geslaagd is om het voorshands vermoeden dat tussen haar en [appellant 1] op 17 november 2008 een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen, te ontkrachten. Mede op grond daarvan heeft de kantonrechter geconcludeerd, voor wat betreft dit onderdeel van de hiervoor in rov. 3.2.1 sub a weergegeven vordering, dat [appellant 1] het door hem ontvangen (netto) loon over de maanden november en december dient te terug te betalen, in totaal een bedrag van € 2.966,94. Ook de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure (de hiervoor in rov. 3.2.1 sub b weergegeven vordering) heeft de kantonrechter toewijsbaar geacht.
Tot slot heeft de kantonrechter in het vonnis waarvan beroep van 10 augustus 2011 overwogen, met betrekking tot de hiervoor in rov. 3.2.1 sub a weergegeven vordering, dat de vordering van $ 500,00 (€ 350,00) voor toewijzing gereed ligt en beslist dat de overige vorderingen van PHR in conventie zullen worden afgewezen.
3.2.3Bij het vonnis waarvan beroep van 25 april 2012 heeft de kantonrechter in conventie:
- Headcase veroordeeld tot betaling aan PHR van € 10.000,00, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 6 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- [appellant 1] veroordeeld tot betaling aan PHR van een bedrag van € 3.316,94, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 6 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening;
- [appellant 1] veroordeeld tot vergoeding aan PHR van de door haar geleden schade doordat hij onbevoegd ten laste van PHR een arbeidsovereenkomst heeft gesloten met mevrouw [echtgenote appellant 1], welke schade zal dienen te worden opgemaakt bij staat en vereffend volgens de wet;
- [appellant 1] in de proceskosten veroordeeld;
- dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
- het meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.1.In de onderhavige procedure hebben [appellanten]. in reconventie gevorderd veroordeling van PHR tot:
a. betaling aan [appellant 1] van een bedrag aan salaris tot en met 28 februari 2010 ter hoogte van € 28.000,00 netto, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente;
b. betaling aan [appellant 1] van het loon vanaf 1 maart 2010 tot aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, vermeerderd met de wettelijke verhoging en rente;
c. betaling aan Headcase van een bedrag van € 2.975,00, vermeerderd met rente;
d. betaling aan Headcase van een bedrag van € 18.000,00, vermeerderd met rente;
e. betaling aan [appellant 1] van een bedrag van € 20.000,00, vermeerderd met rente;
f. teruggave aan [appellant 1] van de litho, althans de veroordeling tot betaling aan [appellant 1] van een bedrag van € 2.500,00 indien PHR niet (meer) aan de verplichting tot teruggave daarvan zou kunnen voldoen en
g. betaling van proceskosten.
3.3.2.Bij het vonnis waarvan beroep van 25 april 2012 heeft de kantonrechter, met verwijzing naar de beoordeling in conventie, overwogen ten aanzien van de hiervoor in rov. 3.3.1 sub a, b en (naar het hof aanneemt) d weergegeven vorderingen dat, nu het bestaan van een arbeidsovereenkomst tussen PHR en [appellant 1] niet is komen vast te staan, de op die arbeidsovereenkomst gebaseerde vordering tot betaling van achterstallig loon wordt afgewezen. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het gevorderde bedrag van € 20.000,00 aan smartengeld (de hiervoor in rov. 3.3.1 sub e weergegeven vordering) eveneens afgewezen. Ten aanzien van de overige vorderingen in reconventie is in het vonnis waarvan beroep van 10 augustus 2011 reeds beslist dat die voor afwijzing gereed lagen, aldus de kantonrechter.
3.3.3Bij het vonnis waarvan beroep van 25 april 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen in reconventie afgewezen, met veroordeling van [appellant 1] in de proceskosten.
3.4.1.[appellanten]. hebben in hoger beroep vierendertig grieven aangevoerd. [appellanten]. hebben geconcludeerd tot vernietiging van de vonnissen waarvan beroep en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen in conventie en tot het alsnog toewijzen van hun vorderingen in reconventie zoals gewijzigd in hoger beroep, namelijk veroordeling van PHR om:
a. aan [appellant 1] te voldoen de somma van € 28.000,00 netto, zijnde het netto salaris van 1 maart 2009 tot en met 28 februari 2010, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en de wettelijke verhoging daarover;
b. aan [appellant 1] te voldoen het salaris vanaf 1 maart 2010 tot aan de dag dat op rechtsgeldige wijze een einde is gekomen aan de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke verhoging en rente;
c. aan Headcase af te geven de bij grief XXXI van de memorie van grieven omschreven roerende zaken, onder verbeurte van een dwangsom, subsidiair in het geval PHR niet meer in staat mocht zijn aan deze primaire veroordeling te voldoen, aan Headcase te voldoen bij wege van schadevergoeding een bedrag ad € 2.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
d. aan Headcase te voldoen de somma van € 18.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
e. aan [appellant 1] te voldoen de somma van € 20.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
f. aan [appellant 1] af te geven de litho, onder verbeurte van een dwangsom, subsidiair in het geval PHR niet meer in staat mocht zijn aan deze primaire veroordeling te voldoen aan [appellant 1] te voldoen bij wege van schadevergoeding een bedrag ad € 2.500,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
g. aan [appellant 1] te voldoen een bedrag ad € 5.798,24 uit hoofde van de ten onrechte voortgezette executie, te vermeerderen met wettelijke rente;
h. met veroordeling van PHR in de kosten van beide instanties.
3.4.2.Bij memorie van antwoord heeft PHR de grieven bestreden. PHR heeft geconcludeerd tot bekrachtiging van de vonnissen waarvan beroep, met uitzondering van de veroordeling van [appellant 1] tot vergoeding van de door PHR geleden schade doordat hij onbevoegd een arbeidsovereenkomst heeft afgesloten met mevrouw [echtgenote appellant 1], met veroordeling van [appellanten]. in de kosten van deze procedure.