ECLI:NL:GHSHE:2014:4315

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 oktober 2014
Publicatiedatum
21 oktober 2014
Zaaknummer
20-003945-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Agressie in het verkeer met poging tot zware mishandeling en schade aan derden

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is veroordeeld voor poging tot zware mishandeling, overtreding van de Wegenverkeerswet 1994 en opzettelijke beschadiging van andermans eigendom. De zaak betreft een incident op 16 juli 2013 te Oss, waarbij de verdachte met zijn auto opzettelijk een motorrijder, [slachtoffer 1], heeft aangereden, wat resulteerde in letsel voor het slachtoffer. De verdachte heeft tijdens de zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit, maar het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld door met zijn auto achteruit te rijden en de motorrijder te raken. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel voor het slachtoffer heeft aanvaard. Daarnaast heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, wat in strijd is met de Wegenverkeerswet. De verdachte is ook veroordeeld voor het opzettelijk beschadigen van de auto van [slachtoffer 2]. Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en een lagere straf opgelegd, bestaande uit een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, een taakstraf van 150 uur en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2].

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003945-13
Uitspraak : 21 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 20 november 2013 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-152571-13 en 01-152632-13, tegen

[verdachte],

geboren te[geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
poging tot zware mishandeling;
overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen,
veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een taakstraf voor de duur van 180 uur, subsidiair 90 dagen vervangende hechtenis. Tevens is de verdachte ter zake van de bewezen verklaarde poging tot doodslag als bijkomende straf de bevoegdheid ontzegd om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd gedurende welke het rijbewijs ingehouden is geweest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist op de vorderingen van de benadeelde partijen tot schadevergoeding.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal bevestigen.
Namens verdachte is vrijspraak bepleit ten aanzien van het op de dagvaarding met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde en ten aanzien van het op de dagvaarding met parketnummer 01-152632-13 ten laste gelegde. Tevens is een strafmaatverweer gevoerd.
Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partij heeft de verdediging in verband met de bepleite vrijspraak primair bepleit dezen in hun vordering niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair is aangevoerd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] slechts toewijsbaar is voor wat betreft de eigen bijdrage in de medische kosten. Voor het overige dient de vordering te worden afgewezen. De vordering van [benadeelde 2] dient geheel te worden afgewezen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de eerste rechter in de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen niet, althans onvoldoende, doet uitkomen welke de redengevende feiten en omstandigheden zijn, waaruit het bewezen verklaarde zou kunnen volgen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
(parketnummer 01-152571-13)1.
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto op die [slachtoffer 1] (rijdend op een motor) is ingereden terwijl verdachte achteruit reed, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens wederom achteruit op die [slachtoffer 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Oss opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 1]), ten val heeft gebracht door met zijn, verdachtes, auto tegen die [slachtoffer 1] te rijden, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Oss als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Leygraaf, met zijn, verdachtes auto, tegen de motor van [slachtoffer 1] is gereden waardoor die [slachtoffer 1] met motor ten val is gekomen en/of vervolgens (nogmaals) tegen die motor is gereden terwijl [slachtoffer 1] op de grond lag, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 16 juli 2013 te Oss als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Leygraaf, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer 1]) letsel en/of schade was toegebracht;
(parketnummer 01-152632-13)
hij op of omstreeks 2 maart 2013 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een auto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 01-152632-13 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
(parketnummer 01-152571-13)1.
hij op 16 juli 2013 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met zijn, verdachtes, auto op die [slachtoffer 1] (rijdend op een motor) is ingereden terwijl verdachte achteruit reed, waardoor die [slachtoffer 1] ten val is gekomen en vervolgens wederom achteruit op die [slachtoffer 1] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 16 juli 2013 te Oss als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Leygraaf, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist aan een ander (te weten [slachtoffer 1]) schade was toegebracht;
(parketnummer 01-152632-13)
hij op 2 maart 2013 te Oss opzettelijk en wederrechtelijk een auto, toebehorende aan [slachtoffer 2], heeft beschadigd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
I.
Zijdens verdachte is ten aanzien van het op de dagvaarding onder parketnummer 01-152571-13 onder 1 ten laste gelegde aangevoerd dat de verdachte geen opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] aan te rijden. De verdachte moest stoppen vanwege een duif op de weg en heeft, toen hij weer wilde doorrijden, per ongeluk de versnelling in de achteruitrijstand gezet. De achteruitrijstand en de 1e versnelling van de versnellingsbak zijn in de personenauto van de verdachte dicht bij elkaar gelegen. De verdachte heeft aldus een schakelfout gemaakt waardoor de auto van de verdachte onbedoeld achteruit is gereden en de motor, die achter de auto stond, heeft geraakt. Toen de verdachte wilde wegrijden, om – naar eigen zeggen – de auto aan de kant te zetten, heeft hij per ongeluk in paniek dezelfde schakelfout gemaakt en is opnieuw en onbedoeld achteruit gereden. Gelet op de ouderdom van de auto van de verdachte is deze schakelfout alleszins begrijpelijk en zeker niet opzettelijk geweest, aldus de raadsman van de verdachte, hetgeen dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde.
Het hof stelt op grond van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 16 juli 2013 reden over de Leygraaf te Oss een groene BMW personenauto en een witte motor richting de John F. Kennedybaan. De motor reed vlak achter de personenauto. De auto ging op enig moment, hoewel hij vrij baan had, vol in de remmen. De bestuurder van de personenauto, de verdachte, keek achterom en reed vervolgens hard achteruit tegen de motor aan. De motor viel om en de bestuurder van de motor, [slachtoffer 1], kwam onder de motor terecht. De bestuurder van de auto bleef nog even gas geven toen hij de motor raakte. De auto reed vervolgens iets naar voren en daarna weer naar achteren. Hierdoor raakte de personenauto het voorwiel van de motor. Hierop reed de personenauto direct weg.
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat de verdachte zonder noodzaak, van enige belemmering op de weg is het hof immers niet gebleken, vol in de remmen is gegaan en vervolgens tot twee keer toe opzettelijk achteruit is gereden. Dat beide keren sprake zou zijn geweest van een schakelfout, zoals door de verdediging is aangevoerd, acht het hof niet aannemelijk. Immers, tussentijds is de verdachte nog een stuk naar voren gereden waaruit blijkt dat hij de versnelling van zijn auto juist wist te hanteren. Bovendien volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte hard achteruit is gereden en zelfs nog even gas heeft gegeven toen hij de motor raakte. Bij het achteruit rijden heeft de verdachte de motorrijder die zich achter hem bevond, twee maal geraakt. De motor is ten val gekomen en de motorrijder is onder zijn motor terecht gekomen.
Naar algemene ervaringsregels is de kans dat een motorrijder, als hij wordt aangereden door een auto en ten val komt, zwaar lichamelijk letsel oploopt, aanmerkelijk.
De gedragingen van verdachte waren dan ook geëigend om het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Elk weldenkend mens zal zich dit realiseren. Van omstandigheden waarom dit in casu niet zou gelden voor verdachte, is niet gebleken.
De gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het in de bewezenverklaring omschreven gevolg, te weten het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, zodat het - behoudens contra-indicaties, waarvan in casu niet is gebleken – niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard.
Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer als gevolg van zijn bewezen verklaarde handelen zwaar lichamelijk letsel zou oplopen en is het opzet van verdachte in voorwaardelijke zin daarop gericht geweest.
II.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde feit (parketnummer 01-152571-13) heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte is weggereden omdat hij bang was voor de motorrijder die na de aanrijdingen “breed” op hem af kwam.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
In het dossier ziet het hof geen enkele aanwijzing om aan te nemen dat de verdachte daadwerkelijk bang was voor de aangever [slachtoffer 1]. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte desgevraagd niet kunnen aangeven op grond van welke handelingen van de aangever hij angst voor de aangever had bekomen en waardoor hij niet anders kon dan van de plaats van het incident wegrijden. Het hof is van oordeel dat, zo zijn gedrag ingegeven zou zijn geweest door angst, het juist dan op de weg van de verdachte had gelegen om na te zijn weggereden de politie te bellen dan wel om bij het politiebureau langs te gaan. Nu hij dit heeft nagelaten heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 7 van de wegenverkeerswet 1994.
III.
De raadsman van de verdachte heeft ten aanzien van het ten laste gelegde onder parketnummer 01-152632-13 het verweer gevoerd dat de verdachte, omdat hij door de bestuurder van de personenauto bijna werd klem gereden, zijn voet heeft uitgestoken naar die personenauto teneinde zichzelf te beschermen. Er is aldus geen sprake geweest van opzet op de beschadiging van die auto maar veeleer van een beschermende handelwijze. De verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Blijkens de bewijsmiddelen heeft de verdachte zichzelf in een bepaalde situatie geplaatst door op het moment dat de auto vóór hem stopte, deze vanuit stilstand rechts in te halen via de aan die zijde ontstane nauwe doorgang en niet te wachten tot de weg vóór hem vrij was, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen. De verdachte heeft voor zijn handelwijze bij de politie als verklaring gegeven dat “hij vond dat de bestuurder van de personenauto een domme actie maakte, waarbij hij, de verdachte, werd afgesneden” en dat “hij duidelijk wilde maken dat het een domme actie was in z’n klote Golf” en dat “hij daarom ook niet van plan was om af te remmen”. De verdachte heeft bovendien nog verklaard dat hij de mening is toegedaan dat “als hij niet fout zit, hij ook niet hoeft te wijken voor anderen”. Tegen deze achtergrond bezien, is het hof van oordeel dat de verdachte bewust en uit boosheid tegen de deurstijl van de auto heeft geslagen en zijn been heeft uitgestoken in de richting van de personenauto van [slachtoffer 2] en deze auto met zijn voet heeft geraakt. Hieruit volgt het opzet van de verdachte. Het hof acht niet aannemelijk geworden dat de verdachte zich moest beschermen.
IV.
Het verweer wordt in al zijn onderdelen verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot zware mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het in de zaak met parketnummer 01-152632-13 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Voor zover de raadsman van verdachte ten aanzien van het feit onder parketnummer 01-152632-13 bij pleidooi tevens heeft bedoeld een beroep te doen op overmacht dan wel noodweer, wordt dit verweer door het hof op de gronden als hiervoor onder III overwogen verworpen.
Op te leggen straf of maatregel
De politierechter heeft de verdachte veroordeeld tot straffen als hiervoor weergegeven.
De advocaat-generaal heeft zich achter deze strafoplegging geschaard.
Namens verdachte is bepleit, in verband met behoud van zijn werk, een geheel voorwaardelijke rijontzegging op te leggen, eventueel met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en het volgen van een agressieregulatiecursus. Voorts is bepleit, gelet op de bepleite vrijspraak van het op de dagvaarding met parketnummer 01-152571-13 onder 1 ten laste gelegde en het op de dagvaarding met parketnummer 01-152632-13 ten laste gelegde, een lagere taakstraf op te leggen.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Ten aanzien van verdachte is bewezen verklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot zware mishandeling van de motorrijder [slachtoffer 1], het doorrijden na een ongeval en beschadiging van de auto van [slachtoffer 2]. Door aldus te handelen heeft verdachte blijk gegeven van een gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen en heeft voorts inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer [slachtoffer 1]. Ten gevolge van de gedragingen van verdachte zoals onder 1 bewezen verklaard (parketnummer 01-152571-13) heeft het slachtoffer [slachtoffer 1] letsel bekomen en pijn ondervonden. Zowel het slachtoffer [slachtoffer 1] als het slachtoffer [slachtoffer 2] en haar echtgenoot hebben het agressieve optreden van de verdachte in het verkeer als zeer beangstigend ervaren. Het hof acht deze feiten ernstig en het hof rekent het de verdachte aan dat hij ook in hoger beroep immer nog geen verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelwijze.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de volgende omstandigheden:
- de omstandigheid dat de verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 september 2014 niet eerder terzake soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld;
- de mate waarin het onder 1 bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht bij het slachtoffer [slachtoffer 1], zoals volgt uit zijn slachtofferverklaring;
- de mate waarin het bewezen verklaarde onder 1 materiële schade bij het slachtoffer [slachtoffer 1] teweeg heeft gebracht, namelijk aanzienlijke schade aan zijn motor;
- het agressieve en gewelddadige karakter van het bewezen verklaarde onder parketnummer 01-152571-13 onder 1 en onder parketnummer 01-152632-13 en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Alles overziende acht het hof het opleggen van een taakstraf voor de duur van 150 uur, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, passend en geboden. Hiermee komt het hof tot een lagere strafoplegging dan door de advocaat-generaal gevorderd en door de politierechter opgelegd, echter het hof zoekt compensatie hiervoor in de volgende bijkomende straf.
Mede ter bescherming van de verkeersveiligheid zal het hof terzake van feit 1 primair (parketnummer 01-152571-13) en voor een duur als hieronder vermeld aan de verdachte de bevoegdheid ontzeggen om motorrijtuigen te besturen.
In hetgeen in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof evenwel aanleiding te bepalen dat deze bijkomende straf gedeeltelijk voorwaardelijk niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Het verweer dat de verdachte, kort gezegd, het rijbewijs niet kan missen wordt door het hof verworpen omdat:
- het belang van de bescherming van de verkeersveiligheid zwaarder weegt dan het
belang van de verdachte bij behoud van het rijbewijs in het hieronder te bepalen tijdvak;
- het hof onvoorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid noodzakelijk acht om de
verdachte de onjuistheid van de bewezen verklaarde handelwijze te doen inzien;
- niet aannemelijk is geworden dat de verdachte voor het behoud van het werk
redelijkerwijs geen andere vervoersmogelijkheid ter beschikking staat.
Het hof overweegt daarbij dat de persoonlijke situatie van de verdachte ten opzichte van de ernst van het onder 1 bewezen verklaarde feit (parketnummer 01-152571-13), tevens gelet op de daarmee gepaard gaande agressie van de verdachte, onvoldoende gewicht in de schaal legt om tot een ander oordeel te komen.
De tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 ingevorderd of ingehouden is geweest, zal op de duur van deze bijkomende straf in mindering worden gebracht.
Met oplegging van voornoemde (gedeeltelijk) voorwaardelijke straffen wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde mede tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.360,32, bestaande uit een bedrag van € 1.260,25 aan materiële schade (medische kosten, schade motor, reiskosten) en een bedrag van € 1.100,-- aan immateriële schade (fysiek letsel/psychische schade), te vermeerderen met de wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1] als gevolg van verdachtes onder 1 primair (parketnummer 01-152571-13) bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden, bestaande uit een bedrag van € 1.260,25 aan materiële schade. Deze schade is voldoende met stukken onderbouwd. Voorts acht het hof vergoeding van de immateriële schade van € 1.100,-- voor toewijzing vatbaar. Het hof acht dit deel van de vordering, gelet op de aard en ernst van het door de benadeelde partij opgelopen lichamelijke letsel en psychische klachten, billijk en niet bovenmatig. Verdachte is tot vergoeding van voornoemde materiële en immateriële schade gehouden zodat de vordering geheel toewijsbaar is, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2013.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 423,25 aan materiële schade (reparatiekosten auto, kosten no claim en premieverhoging). Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 223,25 (reparatiekosten auto).
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering, zodat in hoger beroep de vordering tot een bedrag van € 223,25 aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 2] als gevolg van verdachtes onder parketnummer 01-152632-13 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Deze schade is voldoende met stukken onderbouwd. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f, 45, 57, 63, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 7, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 01-152632-13 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
150 (honderdvijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
75 (vijfenzeventig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair bewezen verklaarde de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de duur van
12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de bijkomende straf van ontzegging, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-152571-13 onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.360,32 (tweeduizend driehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 1.260,32 (duizend tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële en immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1], een bedrag te betalen van
€ 2.360,32 (tweeduizend driehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) bestaande uit € 1.260,32 (duizend tweehonderdzestig euro en tweeëndertig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
33 (drieëndertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële en immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 16 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 01-152632-13 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 223,25 (tweehonderddrieëntwintig euro en vijfentwintig cent) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2], een bedrag te betalen van
€ 223,25 (tweehonderddrieëntwintig euro en vijfentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. E.A.A.M. Pfeil, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. A.M.G. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. van der Velden, griffier,
en op 21 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.