Uitspraak
s-HERTOGENBOSCH
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om het herstel van het gezag van de moeder over haar dochter, na een eerdere ontheffing van dat gezag. De moeder, appellante in deze procedure, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 april 2014 te vernietigen, waarin haar verzoek om herstel van gezag werd afgewezen. De moeder stelt dat het in het belang van haar dochter is dat zij weer in het gezag wordt hersteld, zodat de dochter samen met haar en haar stiefvader kan opgroeien. De moeder is van mening dat zij voldoende opvoedingscapaciteiten heeft en dat de huidige situatie met de pleegouders niet in het belang van de dochter is.
De Raad voor de Kinderbescherming en de stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant hebben echter verweer gevoerd tegen het verzoek van de moeder. Zij stellen dat de dochter goed hecht aan haar pleegouders en dat het weghalen van haar uit deze veilige situatie traumatisch zou zijn. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de raad en de pleegouders. Het hof heeft kennisgenomen van de argumenten van beide zijden en heeft geconcludeerd dat het belang van de dochter voorop staat.
Het hof oordeelt dat het belang van de dochter zich verzet tegen een verder onderzoek naar de opvoedingssituatie bij de moeder, omdat dit belastend zou zijn voor de dochter. Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is om de toekomstige verzorging en opvoeding van de dochter te dragen en dat de huidige hechting van de dochter aan het pleeggezin niet in gevaar mag worden gebracht.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen, waarmee de huidige situatie van de dochter in het pleeggezin wordt gehandhaafd.