ECLI:NL:GHSHE:2014:4253

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 oktober 2014
Publicatiedatum
16 oktober 2014
Zaaknummer
F 200.147.959_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontheffing van het gezag over kinderen in hoger beroep

In deze zaak gaat het om de ontheffing van het gezag van de moeder over haar twee kinderen, die sinds 2008 onder toezicht staan van de Stichting Bureau Jeugdzorg. De moeder heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 4 maart 2014 aangevochten, waarin zij ontheven werd van het gezag en de stichting tot voogdes werd benoemd. De moeder betwist dat zij niet in staat is om voor haar kinderen te zorgen en stelt dat haar situatie is verbeterd. Ze heeft een vaste relatie en woont zelfstandig, maar de raad en de stichting zijn van mening dat de moeder niet in staat is om de zorg voor haar kinderen adequaat te vervullen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende partijen gehoord, waaronder de moeder, de raad en de stichting. Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de stichting overwogen en is tot de conclusie gekomen dat de moeder ongeschikt is om haar zorgplicht te vervullen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen voorop staat. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid en stabiliteit in hun opvoeding, wat momenteel in het pleeggezin wordt geboden. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om nader onderzoek naar haar opvoedkwaliteiten afgewezen, omdat dit niet relevant werd geacht voor de beslissing.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 16 oktober 2014
Zaaknummer : F 200.147.959/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/274022 FA RK 13-7514
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. drs. G.A.S. Maduro,
tegen
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Haaglanden en Zuid-Holland Noord, locatie Den Haag,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 28 april 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 augustus 2014, heeft de Stichting Bureau Jeugdzorg, stadsregio Rotterdam (hierna te noemen: de stichting), verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van deze beschikking, af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Maduro;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker raad];
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [medewerker stichting] en mevrouw [medewerker stichting];
- de heer [de pleegvader], de pleegvader.
Het hof heeft bijzondere toegang tot de mondelinge behandeling verleend aan mevrouw
[begeleider woongroep], begeleider van de moeder in een woongroep van de Stichting Dag- en Woonvoorziening.
2.3.1.
De heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) en mevrouw [de pleegmoeder] (de pleegmoeder) zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 24 juni 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [de dochter 1] (hierna te noemen: [de dochter 1]), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats];
- [de dochter 2] (hierna te noemen: [de dochter 2]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats].
Tot aan de datum van de bestreden beschikking oefende de moeder het eenhoofdig ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 3 juli 2008 onder toezicht van de stichting. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 18 september 2014.
De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 3 juli 2008 uit huis geplaatst. Sinds 19 oktober 2009 verblijven de kinderen in het huidige pleeggezin.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de moeder ontheven van het gezag over de kinderen en de stichting tot voogdes over hen benoemd.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De moeder betwist dat zij niet in staat is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen. Zij heeft nooit de kans gehad om te laten zien dat zij daartoe wel in staat is. De bezoekregeling met de kinderen verloopt zonder problemen. De moeder wijst er voorts op dat zij goed in staat is om voor de twee kinderen die bij haar thuis wonen te zorgen. Het onderzoek van het Kennis- en Servicecentrum voor Diagnostiek (KSCD) is van enige tijd geleden en de situatie van de moeder is inmiddels gewijzigd. De moeder heeft een vaste relatie, woont op zichzelf en voedt twee andere kinderen goed op. Bij het onderzoek van het KSCD is de huidige partner van de moeder, die haar steunt en aanvult, niet betrokken. Er dient nader onderzoek te worden verricht naar de opvoedkwaliteiten van de moeder en haar partner.
De moeder kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat er geen enkel perspectief bestaat dat de kinderen bij de moeder thuis kunnen komen wonen. De moeder wil op termijn zelf voor de kinderen zorgen. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen beter dat zij in één gezin met hun halfbroers opgroeien. Daar komt nog bij dat de pleegouders op een gevorderde leeftijd zijn. Het belang van de kinderen verzet zich tegen een ontheffing.
3.6.
De raad voert ter zitting - kort samengevat - aan te persisteren bij het inleidende verzoek tot ontheffing en de gronden waarop dat verzoek is gestoeld. De moeder is niet bestendig in haar bereidheid de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien. Deze onduidelijkheid is schadelijk voor de ontwikkeling van de kinderen.
3.7.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De stichting is van mening dat de moeder de zorg voor vier kinderen niet aankan. Uit het onderzoek in 2011 door het Kennis en Service Centrum Diagnostiek (KSCD) blijkt dat de moeder over basale pedagogische vaardigheden beschikt, maar dat zij onvoldoende slaagt in het aanbrengen van structuur, het geven van leiding, het verdelen van aandacht en het aansluiten bij de belevingswereld en de vaardigheden van de kinderen. Bovengenoemde punten uit het onderzoek van het KSCD worden bevestigd tijdens de begeleide bezoeken tussen de moeder en de kinderen. De stichting is het eens met het standpunt van het KSCD dat een nieuw onderzoek geen meerwaarde heeft, gelet op de beperkte leerbaarheid van de moeder.
De kinderen ontwikkelen zich goed in het pleeggezin. Ook op school doen zij het goed. De kinderen hebben behoefte aan duidelijkheid over hun opvoedingsperspectief.
3.8.
De pleegvader heeft ter zitting verklaard dat het goed gaat met de kinderen. Volgens de pleegvader hebben de kinderen behoefte aan duidelijkheid. De pleegouders streven ernaar om het contact tussen de kinderen en de moeder in stand te houden. Ook voor het contact van de kinderen met de vader zetten zij zich in.
3.9.
Het hof overweegt het volgende.
3.9.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan een ouder van het gezag over een of meer van zijn kinderen worden ontheven op de grond dat die ouder ongeschikt of onmachtig is zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen, mits het belang van het kind zich daar niet tegen verzet.
In het geval een ouder zich verzet tegen de ontheffing kan op grond van artikel 1:268 lid 1 BW de ontheffing niet worden uitgesproken. Deze regel leidt ingevolge artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW uitzondering indien na een ondertoezichtstelling van ten minste zes maanden blijkt, of na een uithuisplaatsing krachtens het bepaalde in artikel 1:261 BW van meer dan een jaar en zes maanden gegronde vrees bestaat, dat deze maatregel - door de ongeschiktheid of onmacht van een ouder om zijn plicht tot verzorging en opvoeding te vervullen - onvoldoende is om de dreiging van de zedelijke of geestelijke belangen of de gezondheid van de minderjarige als bedoeld in artikel 1:254 BW af te wenden.
3.9.2.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat de moeder ongeschikt, althans onmachtig is om haar plicht tot verzorging en opvoeding van de kinderen te vervullen.
3.9.3.
Het enkele feit dat de moeder zich verzet tegen de ontheffing van het gezag staat, gelet op het bepaalde in artikel 1:268 lid 2 aanhef en onder a BW, niet aan ontheffing in de weg. Het hof stelt vast dat is voldaan aan voormelde wettelijke termijn en overweegt dat door de ongeschiktheid of onmacht van de moeder de doelstellingen van de huidige maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet worden behaald en deze maatregelen derhalve niet langer geëigend zijn. Het hof is voorts van oordeel dat het belang van de kinderen zich niet verzet tegen de ontheffing van de moeder van het gezag over hen.
Het hof neemt daartoe de door de rechtbank gebezigde gronden over en maakt die tot de zijne.
3.9.4.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. Het hof heeft, kort gezegd, duidelijkheid omtrent het toekomstperspectief van de kinderen en hun hechting binnen het pleeggezin, van doorslaggevende betekenis geacht. Dat de moeder - naar haar stellen - in de afgelopen jaren een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt en een partner heeft, die haar steunt en aanvult, legt, gelet op het belang van de kinderen bij een continuering van hun huidige opvoedingssituatie, onvoldoende gewicht in de schaal om het hof tot een ander oordeel te brengen. Een nader onderzoek naar de opvoedkwaliteiten van de moeder en haar partner, zoals door de moeder is bepleit, kan daarom niet mede tot beslissing van de zaak leiden en acht het hof niet relevant. Het hof wijst dit verzoek van de moeder dan ook af.
3.10.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 4 maart 2014;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.D.M. Lamers en
A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2014.