In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 december 2013, waarin werd bepaald dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. De vader verzoekt het hof om deze beschikking te vernietigen en het hoofdverblijf van de kinderen bij hem te bepalen, alsook om vervangende toestemming te verlenen voor inschrijving van de kinderen op hun eerdere basisschool en bij hun eerdere huisarts. De moeder verzet zich tegen deze verzoeken en vraagt om afwijzing van de verzoeken van de vader.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. De Raad voor de Kinderbescherming heeft ook een vertegenwoordiger gestuurd. De vader stelt dat de problemen voortkomen uit het karakter van de moeder en haar omgang met de beëindiging van het huwelijk, en dat een wijziging van het hoofdverblijf in het belang van de kinderen zou zijn. De moeder daarentegen wijst op de goede situatie van de kinderen in hun huidige omgeving en de slechte communicatie met de vader.
Het hof overweegt dat op basis van de huidige situatie en de belangen van de kinderen, het niet in hun belang is om het hoofdverblijf te wijzigen. De kinderen zijn inmiddels gewend aan hun huidige leefomgeving en er zijn geen zorgen over hun welzijn. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. De subsidiaire verzoeken van de vader worden niet behandeld, omdat er geen wijziging in het hoofdverblijf plaatsvindt.