3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten. Hierbij gaat het hof uit van de feiten zoals deze door de kantonrechter in kort geding zijn vastgesteld en voor zover deze niet zijn bestreden door de grieven. Waar nodig zal het hof de feiten aanvullen.
3.1.1.[appellant], geboren op [geboortedatum] 1955, is sinds mei 2008 in dienst bij Kempenhaeghe in de functie van medisch specialist in het specialisme neurologie. De omvang van het dienstverband is 80% en op de arbeidsovereenkomst is de CAO Ziekenhuizen en de daarvan deel uitmakende Arbeidsvoorwaardenregeling Medisch Specialisten (hierna: AMS) van toepassing. Het salaris van [appellant] bedraagt laatstelijk € 8.656,-- bruto per maand, te vermeerderen met vakantiebijslag en toeslagen.
Kempenhaeghe is het leidend expertisecentrum in Nederland binnen onder andere de vakgebieden slaapgeneeskunde en neurologische leer- en ontwikkelingsstoornissen. Kempenhaeghe is aldus een derdelijns gezondheidscentrum waar cliënten naartoe worden verwezen op het moment dat de eerste- of tweedelijns gezondheidszorg niet toereikend is.
is sinds 10 juni 2012 in verband met arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte niet in staat de bedongen arbeid te verrichten. Hij is die dag op straat gevallen en heeft een hersenkneuzing opgelopen, hetgeen heeft geleid tot een zogenaamde niet-aangeboren hersenafwijking. [appellant] is vanaf 15 oktober 2012 begonnen met re-integreren.
3.1.2.De door Kempenhaeghe benaderde arbeidsdeskundige van Verzuimconsult (hierna: Verzuimconsult) heeft in een rapportage van 25 oktober 2013 geconcludeerd dat ten aanzien van [appellant] sprake is van medische klachten welke leiden tot ongeschiktheid voor de bedongen arbeid in volle omvang, dat aanpassingen en/of voorzieningen dit niet afwenden, dat binnen de eigen organisatie geen ander passend werk structureel beschikbaar is en dat partijen voor duurzame re-integratie mede zijn aangewezen op het tweede spoor (ander werk bij andere werkgever). Zolang twijfel bestaat aan volledige inzetbaarheid van [appellant], met name met betrekking tot patiëntencontact/-onderzoek dan wel diagnostiek, neemt inzet van voorzieningen en/of aanpassingen het potentiële afbreukrisico niet weg. Een voortdurende controle, dan wel monitoring zal noodzakelijk blijken te zijn zodat potentiële risico’s worden ondervangen. Functies binnen de eigen beroepsgroep (arts met patiëntencontact) zijn volgens Verzuimconsult niet passend te achten en Kempenhaeghe beschikt verder niet over andere voor [appellant] passende arbeid (aanvullende productie 16 van Kempenhaeghe).
3.1.3.Het UWV heeft in een deskundigenoordeel van 10 februari 2014 (productie 17 bij memorie van grieven) aan [appellant] bericht dat hij op medische gronden vanaf 22 april 2013 in staat was onder supervisie patiëntencontacten te hebben en deze op geleide van de geconstateerde prestaties in frequentie uit te bereiden, dat Kempenhaeghe hem vanaf genoemde datum hiertoe in de gelegenheid had dienen te stellen en dat Kempenhaeghe, door dit te weigeren, heeft veroorzaakt dat re-integratiemogelijkheden onbenut zijn gebleven.
3.1.4.De arbeidsdeskundige van het UWV heeft in een rapportage van 28 januari 2014 aangegeven dat de inspanningen van werkgever (hier: Kempenhaeghe) en cliënt (hier: [appellant]) er op gericht moeten zijn om cliënt in die omvang en zwaarte (aard en complexiteit van werkzaamheden) te herplaatsen naar gelang de mogelijkheden van cliënt toestaan, dat dit laatste tot op heden niet is gebeurd omdat cliënt geen verdere kans is geboden het werken met patiëntcontact uit te proberen en (middels planmatige begeleiding) eigen te maken onder gegeven beperkingen en mogelijkheden. De conclusie van de arbeidsdeskundige is dat de door de werkgever uitgevoerde re-integratie inspanningen niet voldoende zijn (bijlage bij brief van het UWV van 10 februari 2014).
3.1.5.De heer prof. dr. [medisch hoofd (MH) CSG] (hierna: [medisch hoofd (MH) CSG]), medisch hoofd (MH) CSG heeft in een rapportage van 30 december 2013 geconcludeerd dat de globale beoordeling van [appellant] negatief is op het vlak van klinische vaardigheden en medisch-specialistische deskundigheid en dat op basis van de vastgestelde foutenlast de patiëntveiligheid niet kan worden geborgd. Volgens [medisch hoofd (MH) CSG] is de re-integratie van [appellant] in zijn functie als medisch specialist, na een intensief begeleidingstraject over een periode van mei tot en met december 2013, niet gelukt en zijn de basisvoorwaarden voor veilige zorg niet geborgd (inleidende dagvaarding, productie 12).
3.1.6.Kempenhaeghe heeft in een brief van 4 maart 2014 aan [appellant] geschreven dat de door haar ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat [appellant] niet langer geschikt was voor het eigen werk en dat Kempenhaeghe ook geen passend werk voor hem had, zodat de slotsom was dat Kempenhaeghe geen re-integratiemogelijkheden in spoor 1 zag en dit spoor dus afsloot, en de re-integratie inspanningen vanaf 20 februari 2014 volledig gericht zouden zijn op het al ingezette spoor 2 (inleidende dagvaarding, productie 14).
3.1.7.Het UWV heeft in een beslissing van 4 april 2014 aan [appellant] aangegeven dat zij van oordeel is dat Kempenhaeghe niet alle verplichtingen is nagekomen voor zijn re-integratie, als gevolg waarvan de periode waarin [appellant] tijdens ziekte recht heeft op loon is verlengd tot 6 juni 2015 zodat Kempenhaeghe de tijd heeft om de tekortkomingen te herstellen. In het bijbehorende samenvatting bij het rapport van de arbeidsdeskundige van 31 maart 2014 is aangegeven (inleidende dagvaarding, productie 15):
“
(…) De ondernomen re-integratie inspanningen zijn onvoldoende want werknemer(hier: [appellant])
werkt niet terwijl hij wel arbeidsmogelijkheden heeft. Er zijn mogelijkheden in spoor één aangegeven, zoals reeds beschreven in het deskundigen oordeel van begin 2014, die werkgever(hier: Kempenhaeghe)
na interne overwegingen niet verder wenste te onderzoeken. Verder zijn er te laat activiteiten ondernomen in het 2e spoor. In april 2013 wordt in een memo (19-04-2013) al gesproken over twijfel over de haalbaarheid maar pas in januari 2014 (14-01-2014) wordt een offerte door een re-integratiebureau gedaan die op 30-01-2014 wordt bevestigd. Het traject spoor twee zal eind maart 2014 gaan starten.
Heeft de werkgever hiervoor een deugdelijke grond? Nee, want er is geen reden geweest om geen nader onderzoek te doen naar de verdere mogelijkheden binnen spoor één. Ook is er geen grond geweest om spoor twee laat op te starten. Immers werknemer had mogelijkheden tot verrichten van werkzaamheden binnen zijn beperkingen. Deugdelijke grond voor de late inzet van spoor twee werd niet aangegeven vanuit de werkgever. Er zijn wel vele gesprekken geweest in kader van de re-integratie echter feitelijke inzet van spoor twee, inzet van een re-integratiebedrijf, is pas begin 2014 gedaan.
De loondoorbetalingsverplichting van de werkgever moet daarom worden verlengd met maximaal 52 weken.
Hoe te repareren:Continuering re-integratie in spoor 1 en in spoor 2 een adequaat spoor 2 traject opzetten. (…)”.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert [appellant] (voor zover in hoger beroep nog van belang) Kempenhaeghe te veroordelen hem wederom toe te laten tot het werk en hem te re-integreren in zijn eigen (aangepaste) bedongen arbeid door hem voor ten minste 24 uren per week, althans voor zoveel uren als waartoe hij in staat is, onder meer slaaponderzoeken en patiëntencontacten te laten verrichten, een en ander overeenkomstig de aanwijzingen van de bedrijfsarts en hetgeen bepaald door het UWV bij deskundigenoordeel (10 februari 2014) en besluit loonsanctie (4 april 2014), alles op last van een dwangsom van € 1.000,- per dag of gedeelte van een dag en Kempenhaeghe te veroordelen in de proceskosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Kempenhaeghe is nalatig gebleven om hem na zijn arbeidsongeschiktheid in juni 2012 in voldoende mate te re-integreren, ondanks aanwijzingen daartoe van de zijde van de bedrijfsarts en deskundigen van het UWV. Het UWV heeft Kempenhaeghe daarom ook een loonsanctie als bedoeld in artikel 7:629 lid 11 BW opgelegd van één jaar tot juni 2015. Sedert 20 februari 2014 zit [appellant] noodgedwongen thuis omdat Kempenhaeghe niet bereid is hem nog werk aan te bieden (hij is vrijgesteld van werk).
3.2.3.Kempenhaeghe heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt zich kort samengevat op het standpunt dat het voor [appellant] na anderhalf jaar arbeidsongeschiktheid en ondanks een langdurig revalidatietraject, niet haalbaar en niet mogelijk was om te re-integreren in de eigen functie en dat het ook niet mogelijk was om diens eigen functie aan te passen, waarmee wat Kempenhaeghe betreft re-integratie in het eerste spoor afgesloten is. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het vonnis van 6 juni 2014 heeft de kantonrechter de door [appellant] gevorderde voorziening geweigerd en daartoe kort samengevat het volgende overwogen. Kempenhaeghe heeft voorshands voldoende aannemelijk gemaakt dat in de gegeven omstandigheden van haar niet kan worden gevergd om [appellant] te laten re-integreren in het eigen (aangepaste) werk. Een hervatting van patiëntencontact medio 2013 is (opnieuw) niet goed verlopen terwijl bij het verrichten van uitsluitend slaaponderzoeken nadien (waarbij geen patiëntencontact bestaat), niet alleen onvoldoende tempo kon worden betracht, maar bovendien in een relatief (te) hoog aantal gevallen, misslagen zijn begaan. Dat wordt bevestigd in een rapport van 25 oktober 2013 van Verzuimconsult. Over het functioneren van [appellant] is in december 2013 verder nog een rapport uitgebracht door het medisch hoofd van Kempenhaeghe, prof. [medisch hoofd (MH) CSG], waarin is neergelegd dat het functioneren van [appellant] niet voldeed aan de daaraan te stellen eisen. Aan de rapportage en het oordeel van het UWV is de kantonrechter voorbij gegaan, omdat daaruit niet kan worden afgeleid dat Kempenhaeghe een verplichting heeft om [appellant] verder te laten re-integreren in de eigen functie.
Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van [appellant] afgewezen en hem in de proceskosten veroordeeld.