ECLI:NL:GHSHE:2014:4235

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.138.801_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 234 Rv in hoger beroep van gezusters tegen geïntimeerde met internationale aspecten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident in hoger beroep dat is ingeleid door de gezusters [appellanten] tegen [geïntimeerde]. De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de gezusters zijn veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag aan [geïntimeerde]. De gezusters hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis, dat op 7 augustus 2013 is gewezen. De rechtszaak heeft internationale aspecten, aangezien een van de appellanten in Zwitserland woont. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de zaak, omdat er een zodanige samenhang bestaat tussen de vorderingen van [geïntimeerde] tegen de gezusters dat een gezamenlijke behandeling gerechtvaardigd is.

In het incident vorderde [geïntimeerde] dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad zou worden verklaard. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] een zwaarwegend belang heeft bij de uitvoerbaarverklaring, gezien het feit dat het gaat om een veroordeling tot betaling van een geldsom. De gezusters hebben aangevoerd dat zij al een deel van het bedrag hebben betaald, maar het hof oordeelde dat dit niet afdoet aan het belang van [geïntimeerde] om het volledige bedrag te ontvangen. Het hof heeft uiteindelijk besloten het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren en de gezusters in de proceskosten van het incident te veroordelen.

De hoofdzaak staat nu voor pleidooi op 7 november 2014, waarbij het hof iedere verdere beslissing aanhoudt. Dit arrest is gewezen door de rechters S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.801/01
arrest van 14 oktober 2014
gewezen in het incident ex artikel 234 Rv in de zaak van

1.[appellante 1],wonende te [woonplaats],

2.
[appellante 2],wonende te [woonplaats], Zwitserland,
appellanten in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaat: mr. P.H. van der Vleuten te Utrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat: mr. R.Th.R.F. Carli te 's-Gravenhage,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 november 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, gewezen vonnis van 7 augustus 2013 tussen appellanten – de gezusters [appellanten] – als gedaagden en geïntimeerde – [geïntimeerde] – als eiseres.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. C/01/245097/HA ZA 12-316)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het tussenvonnis van 12 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal hoger beroep, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep, tevens memorie in het incident, met producties;
- de antwoordmemorie in het incident;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep.
Na de antwoordmemorie in het incident is arrest in het incident bepaald.

3.De beoordeling

rechtsmacht Nederlandse rechter
3.1.
Appellante sub b heeft woonplaats in Zwitserland. Het geschil heeft derhalve internationale aspecten, zodat allereerst moet worden onderzocht of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen. Dat is het geval. Appellanten sub a en b waren gedaagden in eerste aanleg. Aangezien appellante sub a in Nederland woonplaats heeft en er tussen de vorderingen van [geïntimeerde] tegen appellante sub a en b een zodanige samenhang bestaat, dat redenen van doelmatigheid een gezamenlijke behandeling rechtvaardigen, heeft de Nederlandse rechter ingevolge artikel 7 lid 1 jo. artikel 2 Rv rechtsmacht.
incidentele vordering
3.2.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de gezusters [appellanten] veroordeeld om ieder aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 296.486,81 (tweehonderd zesennegentigduizend vierhonderdzesentachtig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank heeft voorts het meer of anders gevorderde afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
3.3.
In het incident vordert [geïntimeerde] dat het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard wordt.
3.4.
De gezusters [appellanten] hebben de incidentele vordering van [geïntimeerde] bestreden.
3.5.
Het hof overweegt ten aanzien van de incidentele vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad als volgt. Het hof begrijpt dat de incidentele vordering van [geïntimeerde] betrekking heeft op de in het bestreden vonnis uitgesproken veroordeling. Het betreft hier een veroordeling van de gezusters [appellanten] tot betaling van een geldsom. Een zodanige veroordeling leent zich in beginsel tot uitvoerbaarverklaring ervan bij voorraad.
3.6.
Bij de beoordeling van een dergelijke incidentele vordering moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand totdat op het hoger beroep is beslist. De kans van slagen van slagen van het rechtsmiddel dient daarbij in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.7.
Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] een zwaarwegend belang heeft bij de door haar gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad, nu het gaat om de veroordeling tot betaling van een geldsom. In het algemeen mag worden aangenomen dat degene die uitvoerbaarverklaring bij voorraad verlangt van een op zijn vordering uitgesproken veroordeling tot betaling van een geldsom, het vereiste belang bij zodanige verklaring heeft. De gezusters [appellanten] voeren aan dat de procedure reeds sinds 2005 loopt, de procedure in de hoofdzaak al ver gevorderd is en [geïntimeerde] uitstel heeft gevraagd voor het nemen van de incidentele vordering. Deze omstandigheden doen aan het belang van [geïntimeerde] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad niets af. De lange duur van de procedure maakt het belang van [geïntimeerde] eerder groter dan kleiner.
Voorts stellen de gezusters [appellanten] dat zij reeds een bedrag van € 530.000,- (€ 265.000,- per persoon) aan [geïntimeerde] hebben betaald van het bedrag waartoe zij bij het bestreden vonnis zijn veroordeeld. De gezusters [appellanten] hebben deze stelling niet onderbouwd met stukken waaruit deze betaling blijkt. Echter zelfs als deze betaling vast zou staan, doet dit niets af aan het belang van [geïntimeerde] om reeds nu te kunnen beschikken over het volledige bedrag dat bij het bestreden vonnis is toegewezen.
Daarnaast voeren de gezusters [appellanten] aan dat indien het bestreden vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard er een onwenselijk (want onuitvoerbaar) executietraject dreigt, omdat het bestreden vonnis in tegenspraak is met een arrest dat zij ten uitvoer zullen gaan leggen indien [geïntimeerde] over gaat tot tenuitvoerlegging. Het hof kan in het kader van dit incident niet ingaan op de vraag of het bestreden vonnis in tegenspraak is met een eerder gewezen arrest. Daarmee zou het hof vooruitlopen op de beoordeling van het hoger beroep. Voor zover er problemen zouden ontstaan in het executietraject, hetgeen nu niet vaststaat, kunnen deze worden voorgelegd aan de voorzieningenrechter in een executieprocedure.
Voor het overige hebben de gezusters [appellanten] hun belang bij behoud van de bestaande toestand totdat op het beroep is beslist niet onderbouwd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat na afweging van de belangen van beide partijen het belang van [geïntimeerde] bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad het zwaarste weegt. Het hof zal derhalve het bestreden vonnis alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren ten aanzien van de daarin ten gunste van [geïntimeerde] uitgesproken veroordeling van de gezusters [appellanten]. De gezusters [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident.
hoofdzaak
3.8.
In de hoofdzaak staat de zaak nu voor pleidooi op 7 november 2014. Iedere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
verklaart het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, tussen partijen gewezen vonnis van 7 augustus 2013 uitvoerbaar bij voorraad voor zover de gezusters [appellanten] zijn veroordeeld om ieder aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 296.486,81 (tweehonderd zesennegentigduizend vierhonderdzesentachtig euro en eenentachtig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de gezusters [appellanten] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak voor pleidooi staat op 7 november 2014;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.