ECLI:NL:GHSHE:2014:4226

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.106.854_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming deskundige in civiele procedure inzake schade door werkzaamheden

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van een appellant tegen INFRA B.V. De appellant, vertegenwoordigd door mr. A.J.L.J. Pfeil, heeft een deskundigenonderzoek aangevraagd naar de schade die mogelijk is ontstaan door werkzaamheden van de geïntimeerde, INFRA B.V., vertegenwoordigd door mr. B.M. Breedijk. Het hof heeft eerder op 8 oktober 2013 een tussenarrest gewezen waarin werd vastgesteld dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk was. In het huidige arrest van 14 oktober 2014 heeft het hof de benoeming van een deskundige geregeld, waarbij de heer ir. [expert 1] is aangewezen om de vragen te beantwoorden die in het tussenarrest zijn geformuleerd.

Het hof heeft partijen de gelegenheid gegeven om suggesties te doen voor de benoeming van de deskundige en om zich uit te laten over de vragen die aan de deskundige voorgelegd moeten worden. De appellant heeft aangegeven dat er overeenstemming is over de benoeming van één deskundige, maar dat er geen overeenstemming is over de persoon. Het hof heeft de voorkeur van de appellant voor ir. [expert 1] gehonoreerd, omdat deze deskundige binnen afzienbare tijd het onderzoek kan uitvoeren.

De vragen die aan de deskundige zijn voorgelegd, betreffen onder andere de noodzaak van voorafgaand onderzoek aan het pand van de appellant, de diepte van de gegraven sleuf, en de mogelijke schade die door de werkzaamheden is ontstaan. Het hof heeft bepaald dat de kosten van de deskundige gelijkelijk ten laste van beide partijen komen en heeft verdere beslissingen aangehouden tot het deskundigenbericht is ontvangen. Dit arrest is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.106.854/02
arrest van 14 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
advocaat: mr. A.J.L.J. Pfeil, te Maastricht,
tegen
[INFRA] INFRA B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.M. Breedijk, te Amsterdam,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 8 oktober 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank Maastricht sector civiel recht onder zaaknummer 134047/HA ZA 08-1129 gewezen vonnissen van 21 april 2010 en 8 februari 2012. Het hof zal de nummering van voormeld tussenarrest voortzetten, waarbij het hof verstaat dat daar waar in dat tussenarrest op de laatste pagina is vermeld “5. De uitspraak”, moet worden gelezen “8. De uitspraak”.

9.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 8 oktober 2013;
  • een door [appellant] genomen akte.
Vervolgens is bepaald dat arrest zal worden gewezen. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

10.De beoordeling

10.1
Het hof is in het tussenarrest tot het oordeel gekomen dat een deskundigenonderzoek noodzakelijk is en heeft een aantal vragen geformuleerd die door de deskundige zouden moeten worden beantwoord. Vervolgens heeft het hof partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over aantal, deskundigheid en, bij voorkeur eensluidend, over de persoon van de te benoemen deskundige(n). Partijen zijn tevens in de gelegenheid gesteld suggesties te doen over de aan de deskundige(n) voor te leggen vragen.
[appellant] heeft zich over een en ander uitgelaten. [geïntimeerde] heeft zich -ondanks daartoe de gelegenheid te hebben gekregen- niet uitgelaten zodat, voor zover zij over een en ander wel een standpunt heeft, dat in dit geding niet zal worden beoordeeld.
10.2
[appellant] heeft in zijn akte gesteld dat partijen het erover eens zijn dat met benoeming van één deskundige kan worden volstaan, maar dat het partijen niet gelukt is het eens te worden over de persoon van de te benoemen deskundige. [appellant] voert aan dat deze expertise moet hebben op het terrein van de grondmechanica én op het gebied van de invloed die veranderingen in de ondergrond op een gebouw kunnen hebben, waarbij de deskundige bekend moet zijn met de specifieke eigenschappen van de Zuid-Limburgse (onder)grond. Hij stelt voor om als deskundige te benoemen ir. [expert 1] of ir. [expert 2] , waarbij ir. [expert 1] zijn voorkeur geniet omdat deze binnen afzienbare termijn het onderzoek zou kunnen uitvoeren.
Het hof ziet ambtshalve geen bezwaar tegen benoeming van een van de door [appellant] voorgestelde personen. Het hof zal ir. [expert 1] benoemen omdat deze kennelijk binnen afzienbare termijn het onderzoek kan uitvoeren.
10.3
[appellant] kan zich vinden in de door het hof in het tussenarrest van 8 oktober 2013 voorgestelde vragen zodat het hof zal bepalen dat de deskundige gemotiveerd en zo nauwkeurig mogelijk antwoord dient te geven op de volgende vragen, waarbij hij moet uitgaan van de in (de eerste helft van) 2006 geldende norm met betrekking tot de uitvoering van de onderhavige werkzaamheden en waarbij hij voor zover mogelijk ook dient te reageren op hetgeen [deskundige 1] (producties 1 en 7 bij dagvaarding in eerste aanleg en productie 11 bij door [appellant] genomen conclusie na enquête d.d. 17 augustus 2011 ), ITS (producties 2, 3 en 4 bij conclusie van antwoord) en [expert 3] (productie 12 bij pleidooi) ter zake hebben opgemerkt:
a. had er een grondig onderzoek moeten plaatsvinden aan het pand van [appellant] en de belendende panden (in elk geval het pand van de buurman [buurman] op nr. 84) vóór en na de uitvoering van het werk. Zo ja, welke gevolgen zou u verbinden aan het feit dat dit niet is gebeurd;
b. had er voor de aanvang van de werkzaamheden een grondig onderzoek moeten plaatsvinden naar het interieur van het pand van [appellant] . Zo ja, wat zou het gevolg volgens u moeten zijn indien dit niet is gebeurd;
c. was de diepte van de sleuf die langs het pand van [appellant] is gegraven zodanig dat die sleuf niet zo dicht op zijn pand had mogen worden gegraven. Zo ja, welke risico’s bracht het feit dat die sleuf daar is gegraven met zich. Hoe hoog schat u de verwezenlijking van die risico’s in;
d. had [geïntimeerde] , los van uw antwoord op vraag c., een bekisting moeten aanbrengen in de sleuf? Wat zijn de mogelijke gevolgen indien een dergelijke bekisting niet is aangebracht. Wat is in dit kader de betekenis van het aanbrengen van schotten;
e. bent u van mening dat er bij de werkzaamheden trillingsmeters hadden moeten worden gebruikt. Zo ja, wat voor gevolgen zou u verbinden aan het feit dat dit niet is gebeurd;
f. welk materieel had bij de werkzaamheden moeten worden gebruikt.
g. had het materieel dat volgens [appellant] is gebruikt (een 35 ton zware rupskraan, zware vrachtauto’s en een 2,5 ton wegende Bomag trilwals) gebruikt mogen worden;
h. had het materieel dat volgens [geïntimeerde] is gebruikt (35 ton zware rupskraan Komatsu en een kleine zelfrijdende trilwals (zie nr. 4 van de conclusie van antwoord) gebruikt mogen worden;
i. kunt u bij uw antwoorden onder f., g. en h. aangeven hoe groot u de kans acht dat ten gevolge van het gebruik van dat materieel scheuren zouden zijn ontstaan in het pand van [appellant] ;
j. bent u van mening dat het omstreeks 1930 gebouwde pand van [appellant] in april 2006 volledig was uitgewerkt. Is het hierbij van belang dat de bijbouw omstreeks 1999 is geplaatst;
k. kunnen de (gestelde) scheuren en/of andere beschadigingen (zoals de keukenvloer) in het pand van [appellant] zijn veroorzaakt door de werkzaamheden van [geïntimeerde] ? Hoe groot schat u de kans dat die scheuren of andere beschadigingen door de werkzaamheden zijn veroorzaakt;
l. acht u het waarschijnlijk dat na oktober 2006 scheuren zijn ontstaan in het pand van [appellant] door de wijze waarop de sleuf is gegraven, de diepte van die sleuf bezien in relatie tot de diepte van de fundering van het pand van [appellant] en de wijze waarop de sleuf is gedicht. Wat is in dit verband uw mening over de opmerking van [deskundige 1] dat door de diepe ontgraving en de trillingen de rust in de bodem is verstoord en dat het nog enige tijd zal duren voordat een nieuw evenwicht is ingesteld. Indien dat evenwicht nog niet is ingesteld, hoelang kan dat dan nog duren?
m. indien u schade als gevolg van de werkzaamheden heeft vastgesteld of ingeschat, welke kosten zijn met het herstel daarvan gemoeid;
n. heeft u voor het overige nog opmerkingen die u in dit kader van belang acht?
10.4
Het hof blijft bij zijn voornemen om de kosten van de deskundige gelijkelijk ten laste van partijen te brengen.
10.5
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

11.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de in rechtsoverweging 10.3 van dit arrest geformuleerde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van deze vragen:
De heer ir. [expert 1] ,
p.a. Ingenieursbureau [Ingenieursbureau] ,
[adres]
,
tel: [telefoonnummer] ,
e-mail: [e-mail] ;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek –
en ten aanzien van de conceptrapportage– partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van in totaal € 4.500,-, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak
bij brief aan de griffier van dit hofmet afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij)tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat ieder van partijen de helft van genoemd voorschot van € 4.500,-, derhalve € 2.250,-, zal overmaken na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verzoekt de deskundige, indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.R. Sijmonsma tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 24 februari 2015 in afwachting van het deskundigenbericht;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.C.J. van Craaikamp, J.R. Sijmonsma en Th.C.M. Hendriks-Jansen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.