ECLI:NL:GHSHE:2014:4223

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.096.930_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Regresvordering op hoofdelijk aansprakelijke mede-schuldenaren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een regresvordering van de appellant, wonende in Duitsland, tegen twee geïntimeerden. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. T.G.M. Scheers, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Middelburg, sector kanton, dat op 17 augustus 2011 was gewezen. De zaak is eerder behandeld in tussenarresten op 6 november 2012, 23 april 2013 en 3 juni 2014. De appellant vorderde regres op de mede-schuldenaren voor door hem betaalde lasten van een camping, waarbij de vraag centraal stond of de betalingen door de geïntimeerden uit privémiddelen zijn gedaan.

Het hof heeft in het tussenarrest van 3 juni 2014 vastgesteld dat regres alleen aan de orde is voor zover betalingen aan de stad zijn voldaan uit privémiddelen. De appellant stelde dat er een tegenstelling bestond tussen eerdere oordelen van het hof, maar het hof oordeelde dat dit berustte op een verkeerde lezing van de arresten. De geïntimeerde 2 heeft bewijsstukken overgelegd waaruit blijkt dat zij uit privémiddelen betalingen heeft gedaan ten behoeve van de camping. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant en de geïntimeerden gezamenlijk een bedrag van € 52.115,91 hebben voldaan uit privémiddelen, waarbij het aandeel van ieder van de drie partijen € 17.371,97 bedraagt.

Het hof heeft geoordeeld dat de appellant regres kan vorderen tot een bedrag van € 12.625,99, aangezien geïntimeerde 2 al meer dan haar aandeel heeft betaald. De subsidiaire vordering van de appellant op geïntimeerde 2 is afgewezen, terwijl de vordering op geïntimeerde 1 is toegewezen. De kosten van het hoger beroep zijn toegewezen aan de partijen, waarbij de appellant in de kosten van geïntimeerde 2 wordt veroordeeld. Het hof bekrachtigt het vonnis voor zover gewezen tussen de appellant en geïntimeerde 2, en vernietigt het vonnis voor zover gewezen tussen de appellant en geïntimeerde 1, waarbij de laatste wordt veroordeeld tot betaling aan de appellant.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.096.930/01
arrest van 14 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
appellant, hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T.G.M. Scheers te Roermond,
tegen

1.[geïntimeerde 1],wonende te [woonplaats],

hierna te noemen: [geïntimeerde 1],
niet verschenen,
2.
[geïntimeerde 2],wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [geïntimeerde 2],
advocaat: R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
geïntimeerden,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 6 november 2012, 23 april 2013 en 3 juni 2014 in het hoger beroep van het door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen onder zaaknummer 212651/10-2576 gewezen vonnis van 17 augustus 2011.

13.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 3 juni 2014;
- de akte van [appellant];
Partijen hebben arrest gevraagd.

14.De verdere beoordeling

14.1.
In het tussenarrest van 3 juni 2014 heeft het hof in rechtsoverweging 11.6 vastgesteld dat onderling regres tussen partijen voor door hen betaalde lasten van de camping slechts aan de orde is voor zover betalingen aan de stad [stad] zijn voldaan uit privémiddelen. In het tussenarrest van 23 april 2013 had het hof dit oordeel reeds voorlopig gegeven (rechtsoverweging 8.11) en partijen in de gelegenheid gesteld hieromtrent een standpunt in te nemen, van welke gelegenheid partijen geen gebruik hebben gemaakt.
Dat er een tegenstelling zou bestaan tussen het (voorlopig) oordeel in het arrest van 23 april 2013 en het (definitief) oordeel in het arrest van 3 juni 2014 zoals [appellant] stelt, berust op een verkeerde lezing van de arresten van het hof.
14.2.
Het hof heeft in het tussenarrest van 3 juni 2014 [appellant] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door [geïntimeerde 2] bij haar antwoordmemorie na enquête verstrekte cijfers en overgelegde bewijsstukken met betrekking tot de betalingen ten behoeve van de camping die door haar uit privémiddelen zouden zijn voldaan.
14.3.
Het belangrijkste bezwaar dat [appellant] aanvoert is dat de door [geïntimeerde 2] gestelde betalingen mogelijk zijn verricht uit de opbrengsten van de camping.
Naar het oordeel van het hof kan dit standpunt niet worden aanvaard. De betaalrekening van de camping was een bankrekening bij Centea met nummer [bankrekeningnummer 1]. Bankafschriften van deze rekening zijn gevoegd bij “het proces-verbaal mondelinge toelichting”, opgemaakt naar aanleiding van een zitting bij de kantonrechter in april 2011. De betalingen waarvan [geïntimeerde 2] bij haar antwoordmemorie na enquête bewijsstukken heeft overgelegd zijn gedaan ten laste van haar privérekeningen, dit op basis van een door haar gestelde bankgarantie (dit met uitzondering van een betaling ten bedrage van Bfrs 251.500, productie 3g). Aangenomen moet worden dat de stad [stad] de betalingen heeft geïnd op basis van de door [geïntimeerde 2] gestelde bankgarantie omdat de financiële middelen op de bankrekening van de camping niet toereikend waren om de in rekening gebrachte bedragen te kunnen voldoen.
De omstandigheid dat de camping onvoldoende financiële middelen had om de door de stad [stad] in rekening gebrachte bedragen te voldoen is ook de reden geweest voor de tussentijdse ontbinding van de huurovereenkomst met betrekking tot de camping.
14.4.
[appellant] wijst erop dat [geïntimeerde 2] zelf heeft verklaard dat er het eerste jaar dat de camping werd gehuurd (1999) sprake is geweest van winst.
[geïntimeerde 2] heeft inderdaad blijkens het reeds genoemde “proces-verbaal mondelinge toelichting” bij de kantonrechter verklaard dat het eerste jaar een winst is behaald van Bfrs. 47.000,- (€ 1.165,-) [1] .
Het hof acht dit gegeven echter niet van doorslaggevende betekenis bij de beoordeling van het onderhavige geschil tussen partijen; er zijn geen aanwijzingen dat de (bescheiden) winst in het aanvangsjaar heeft gediend ter compensatie van door [geïntimeerde 2] uit privémiddelen betaalde kosten.
14.5.
Het hof acht met de door [geïntimeerde 2] bij antwoordmemorie na enquête overgelegde producties in voldoende mate aangetoond dat zij uit privémiddelen de volgende bedragen heeft betaald ten behoeve van de camping:
- uit productie 3b blijkt dat de door [geïntimeerde 2] gestelde bankgarantie op 1 september 1999 is uitgewonnen tot een bedrag van Bfrs. 80.473
- uit productie 3c blijkt dat de bankgarantie is op 20 september 1999 is uitgewonnen tot een bedrag van Bfrs. 80.263
- uit productie 3e blijkt dat de bankgarantie op 8 januari 2001 is uitgewonnen tot een bedrag van Bfrs. 247.947
- uit productie 3f blijkt dat de bankgarantie op 21 februari 2001 is uitgewonnen tot een bedrag van Bfrs. 163.653
- uit dezelfde productie blijkt van een uitwinning op 28 maart 2001 van een bedrag van Bfrs. 68.400
- uit productie 3g blijkt van een betaling van de privérekening
van [geïntimeerde 2] met nummer [bankrekeningnummer 2] aan stad [stad] van Bfrs. 251.500
Onder productie 3g is ook nog een bankafschrift overgelegd met betrekking tot een betaling van Bfrs. 247.947, maar dat is dezelfde betaling als vermeld onder 3e.
[appellant] wijst er nog op dat het bankafschrift sub 3g met een betaling van Bfrs. 251.500 niet compleet is en dat er in die periode ook geld op de desbetreffende rekening moet zijn gestort. Dit klopt. Het complete bankafschrift is gevoegd bij het “proces-verbaal mondelinge toelichting”, blad nummer 115. Enige aanwijzing dat er gelden van de camping op de privérekening van [geïntimeerde 2] zijn gestort, ontbreekt.
14.6.
In totaal heeft [geïntimeerde 2] bij haar antwoordmemorie na enquête bewijsstukken van betalingen uit privémiddelen overgelegd ten bedrage van Bfrs. 892.236, dit is omgerekend
€ 22.117,95.
Dit bedrag wijkt af van de voorlopige berekening die door het hof in het tussenarrest was gemaakt.
Tussen partijen staat vast dat [appellant] uit privémiddelen een bedrag van € 29.997,96 heeft voldaan. Dit betekent dat uit privémiddelen door partijen in totaal € 52.115,91 is voldaan. Het aandeel van ieder van de drie partijen hierin bedraagt € 17.371,97 per persoon.
[appellant] heeft aldus ingevolge artikel 6:10 lid 2 BW regres tot een bedrag van
€ 29.997,96 minus € 17.371,97 = € 12.625,99.
Aangezien [geïntimeerde 2] al meer dan haar aandeel heeft betaald heeft [appellant] uitsluitend regres op [geïntimeerde 1], hetgeen betekent dat de subsidiaire vordering van [appellant] op [geïntimeerde 2] moet worden afgewezen en dat de subsidiaire vordering op [geïntimeerde 1] toewijsbaar is tot voormeld bedrag van € 12.625,99.
Het hof zal aldus beslissen.
14.7.
Omdat [appellant] in de procedure tegen [geïntimeerde 2] in het ongelijk wordt gesteld zal hij worden veroordeeld in haar kosten van het hoger beroep.
[geïntimeerde 1] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de tegen hem gevoerde procedure worden veroordeeld in de kosten van [appellant].

15.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellant] en [geïntimeerde 2];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, voor zover gevallen in de procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 2] en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde 2] op
€ 284,- voor verschotten en op € 4.053,- voor salaris advocaat;
vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [appellant] en [geïntimeerde 1];
in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [geïntimeerde 1] om aan [appellant] een bedrag te betalen van € 12.625,99;
veroordeelt [geïntimeerde 1] in de proceskosten, voor zover gevallen in de procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [appellant] als volgt :
- wat betreft de eerste aanleg op € 158,93 voor verschotten en € 310,- voor salaris
gemachtigde;
- wat betreft het hoger beroep op € 374,81 voor verschotten en op € 1.158,- voor salaris
advocaat;
wijst af hetgeen in de procedure tussen [appellant] en [geïntimeerde 1] meer of anders is gevorderd;
verklaart alle voormelde veroordelingen uitvoerbaar bij voorbaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, B.A. Meulenbroek en I.B.N. Keizer en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 14 oktober 2014.

Voetnoten

1.De omrekenkoers is 1 € = Bfrs 40,3399