ECLI:NL:GHSHE:2014:4181

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 februari 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
20-001092-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de veroordeling voor bedreiging en belediging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor bedreiging met zware mishandeling en eenvoudige belediging, en had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk was in de strafvervolging, omdat het slachtoffer had aangegeven op de hoogte te willen worden gehouden van de afdoening van de zaak, wat voldeed aan de eisen van artikel 164 lid 1 van het Wetboek van Strafvordering.

De verdachte werd schuldig bevonden aan bedreiging met zware mishandeling, omdat hij opzettelijk dreigend een buschauffeur bij de keel had gepakt. Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan eenvoudige belediging, maar het hof sprak hem vrij van de primair ten laste gelegde belediging van een groep mensen van Surinaamse afkomst. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf op van 140 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, onder de voorwaarde dat de verdachte zich gedurende twee jaar niet aan een strafbaar feit schuldig maakt.

De beslissing van het hof is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die tijdens de zittingen zijn gepresenteerd, en het hof heeft de bewijsvoering zorgvuldig gewogen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een klacht voor vervolging in gevallen van belediging, en bevestigt de rol van het hof in het waarborgen van een eerlijke rechtsgang.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001092-12
Uitspraak : 4 februari 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Middelburg van 14 maart 2012 in de strafzaak met parketnummer 12-705548-11 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van bedreiging met zware mishandeling en eenvoudige belediging veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal bevestigen, onder aanvulling van het bewijs met de fotoherkenning door de [getuige] , met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door 90 dagen hechtenis, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 weken, met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair betoogd dat de verdachte behoort te worden vrijgesproken van al hetgeen hem ten laste is gelegd. Subsidiair heeft de raadsman - naar het hof begrijpt - bepleit dat aan de verdachte een lagere straf wordt opgelegd dan door de advocaat-generaal is gevorderd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 28 mei 2011 in de [gemeente] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die als buschauffeur in een bus met passagiers rijdende [slachtoffer 1] bij diens keel gepakt en/of vastgehouden;
2 primair:
hij op of omstreeks 2 juni 2011 te [plaats] , [gemeente] , zich in het openbaar, namelijk op de openbare weg de [locatie] , een of meermalen mondeling, opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten mensen van Surinaamse afkomst, wegens hun ras, door (telkens) opzettelijk beledigend tegen [slachtoffer 2] te zeggen: "He kankerzwarte, tyft op naar je eigen land. Als je nog een keer je auto op mijn parkeerplaats zet zorg ik wel dat je terug komt in je eigen land", althans woorden van dergelijke aard en strekking;
2 subsidiair:
hij op of omstreeks 2 juni 2011 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk beledigend in het openbaar, namelijk op de openbare weg de [locatie] , [slachtoffer 2] , in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "He kankerzwarte, tyft op naar je eigen land. Als je nog een keer je auto op mijn parkeerplaats zet zorg ik wel dat je terug komt in je eigen land", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in zijn strafvervolging
Het hof overweegt ambtshalve het volgende. Onder 2 subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd - kort gezegd - dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt aan belediging als bedoeld in artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. Op grond van artikel 269 van datzelfde wetboek wordt - hier niet aan de orde zijnde uitzonderingsgevallen daargelaten - belediging niet vervolgd dan op klacht van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd. De klacht bestaat ingevolge artikel 164, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering uit een aangifte en een verzoek tot vervolging.
Het hof constateert, dat zich in het dossier van de regiopolitie Zeeland, district Oosterscheldebekken, registratienummer [nummer] , voorzien van de doorlopend genummerde pagina's 1 tot en met 43, wel een proces-verbaal van aangifte van aangever [slachtoffer 2] bevindt (pagina's 20 tot en met 22), tegen wie de belediging zou zijn gepleegd, maar dat noch uit dit proces-verbaal, noch uit enig ander stuk in het dossier blijkt dat die [slachtoffer 2] uitdrukkelijk een verzoek tot vervolging heeft gedaan.
Echter, op grond van de omstandigheid dat [slachtoffer 2] naar de politie is gegaan, hij aldaar aangifte heeft gedaan van belediging, hij daarbij heeft verklaard dat hij zich door de uitlatingen van de verdachte beledigd en gekwetst voelt en hij, blijkens de vermelding onderaan die aangifte, te kennen heeft gegeven dat hij op de hoogte wil worden gehouden van de afdoening van de zaak (in het proces-verbaal is onder het kopje 'Terwee gegevens' immers vermeld: 'Bericht afdoening: ja'), stelt het hof vast dat [slachtoffer 2] ten tijde van het opmaken van het proces-verbaal van aangifte de bedoeling had dat een vervolging zou worden ingesteld. Het hof is daarom van oordeel dat het bestaan van een klacht in de hiervoor bedoelde zin kan worden aangenomen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie dus ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen dat hetgeen de verdachte tegen [slachtoffer 2] zou hebben gezegd een beledigende uitlating over een groep mensen van Surinaamse afkomst wegens hun ras was.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op 28 mei 2011 in de [gemeente] [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend die als buschauffeur in een bus met passagiers rijdende [slachtoffer 1] bij diens keel gepakt en vastgehouden;
2 subsidiair:
hij op 2 juni 2011 te [plaats] , [gemeente] , opzettelijk beledigend in het openbaar, namelijk op de openbare weg de [locatie] , [slachtoffer 2] , in diens tegenwoordigheid mondeling heeft toegevoegd de woorden "He kankerzwarte, tyft op naar je eigen land. Als je nog een keer je auto op mijn parkeerplaats zet zorg ik wel dat je terug komt in je eigen land".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat hij daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 285, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Het onder 2 bewezen verklaarde is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 266, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. De feiten worden gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof zal aan de verdachte een taakstraf voor het hieronder te vermelden aantal uren opleggen. Met oplegging daarnaast van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen, dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart dat het onder 1 bewezen verklaarde oplevert:
bedreiging met zware mishandeling;
verklaart dat het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde oplevert:
eenvoudige belediging;
verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 140 (honderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 70 (zeventig) dagen hechtenis;
veroordeelt de verdachte tevens tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) weken;
bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J. Huurman-van Asten, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. F.C.J.E. Meeuwis, raadsheren,
in tegenwoordigheid van I Kroes, griffier,
en op 4 februari 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Valkenburg en mr. Meeuwis zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.