ECLI:NL:GHSHE:2014:417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
HD 200.125.258_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van het relatiebeding in arbeidsovereenkomst en de toetsing aan artikel 7:653 BW

In deze zaak gaat het om de toepassing van een relatiebeding in een arbeidsovereenkomst tussen Accon AVM Groep B.V. en [geïntimeerde]. [geïntimeerde] was in dienst bij Accon AVM en heeft zijn arbeidsovereenkomst opgezegd. Na zijn vertrek heeft hij verzocht om beperking van het relatiebeding, dat hem verbiedt om binnen twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor ex-cliënten van Accon AVM. Het hof oordeelt dat het relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen en dat de vorderingen van [geïntimeerde] tot beperking en buitenwerkingstelling van het relatiebeding niet kunnen worden toegewezen. Het hof weegt de belangen van Accon AVM, die haar klanten wil beschermen, tegen de belangen van [geïntimeerde], die stelt onbillijk benadeeld te worden door het relatiebeding. Het hof concludeert dat [geïntimeerde] onvoldoende feiten heeft aangedragen om aan te tonen dat hij door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld. Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af, waarbij hij wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.125.258/01
arrest van 18 februari 2014
in de zaak van
Accon AVM Groep B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. P.W.H.M. Dijkmans,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. J.W.H. Kempen,
op het bij exploot van dagvaarding van 5 april 2013 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen vonnis van 26 maart 2013 tussen appellante – hierna Accon AVM – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, en geïntimeerde – hierna [geïntimeerde] – als eiser in conventie en gedaagde in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr./rolnr. 346539/CV EXPL 12-3552)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het proces-verbaal van comparitie na aanbrengen van 19 augustus 2013 met de daaraan door [geïntimeerde] in hoger beroep overgelegde producties 1-5;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord met producties 6 en 7.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1.
In hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
4.1.1.
[geïntimeerde] is op 1 januari 2001 in dienst getreden bij het accountantskantoor ZR [vestiging 2.] B.V. (hierna: ZR). ZR is in oktober 2010 overgenomen door Accon AVM.
4.1.2.
Partijen hebben een schriftelijke arbeidsovereenkomst voor onbepaald tijd gesloten (hierna: de arbeidsovereenkomst), inhoudende dat [geïntimeerde] per 1 januari 2012 in dienst blijft van Accon AVM in de (nieuwe) functie van Assistent Accountancy. [geïntimeerde] is bij Accon AVM werkzaam geweest op de vestigingen te [vestiging 1.] en [vestiging 2.].
4.1.3.
De arbeidsovereenkomst bevat in artikel 10 het volgende relatiebeding:
“Het is werknemer verboden om binnen twee jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten of werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn, voor of namens ex-cliënten en/of cliënten van (één van de vestigingen van) werkgever of daarmee contacten te onderhouden (ongeacht op wie zijn initiatief die plaatsvinden), hetzij om niet of tegen vergoeding, danwel in strijd met de strekking van dit beding te handelen. Onder (ex-)cliënten wordt in dit verband verstaan relaties, zowel natuurlijke- als rechtspersonen, van vestigingen van de werkgever waaraan deze direct of indirect haar (hun) zakelijke diensten verle(e)n(t) en/of de laatste 24 maanden heeft (hebben) verleend, te rekenen vanaf de datum waarop het dienstverband eindigt.”
4.1.4.
Op overtreding van het relatiebeding is in artikel 11 van de arbeidsovereenkomst een direct opeisbare boete gesteld van € 12.500,--, te vermeerderen met een bedrag van € 300,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt (hierna: het boetebeding).
4.1.5.
[geïntimeerde] heeft de arbeidsovereenkomst opgezegd tegen 1 mei 2012. Hij is in dienst getreden bij Intermedis A&A te [vestiging 3.] (Limburg).
4.1.6.
[geïntimeerde] heeft Accon AVM bij aangetekend schrijven van 20 april 2012 verzocht om een cliëntenlijst te verstrekken van de relaties die onder het relatiebeding vallen. Bij aangetekend schrijven van 10 mei 2012 heeft [geïntimeerde] dit verzoek herhaald en daarbij opgemerkt dat hij onvoldoende informatie heeft om te kunnen bepalen waar het relatiebeding op ziet en dat hij zich derhalve niet aan het relatiebeding zal kunnen houden, behoudens ten aanzien van die relaties waarvoor hij tijdens zijn contractperiode met Accon AVM werkzaamheden heeft verricht. Accon AVM heeft aan het verzoek van [geïntimeerde] geen gehoor gegeven. Bij aangetekende brief van haar advocaat van 14 mei 2012 heeft Accon AVM aan [geïntimeerde] bericht dat zij het relatiebeding onverkort handhaaft.
4.2.1.
[geïntimeerde] vordert in dit geding:
1. beperking van het relatiebeding, in ieder geval tot de vestigingen van Accon AVM in [vestiging 1.] en [vestiging 2.], onder afgifte door Accon AVM van een cliëntenlijst van die vestigingen;
2. buitenwerkingstelling van het relatiebeding ten aanzien van de ex-cliënten van Accon AVM die direct of indirect de laatste 24 maanden voor 1 mei 2012 door Accon AVM in hun zakelijke diensten zijn bijgestaan, direct of indirect;
3. afgifte van een cliëntenlijst van alle relaties die onder het relatiebeding vallen indien geoordeeld wordt dat het relatiebeding volledig in stand dient te blijven;
4. te bepalen dat hij niet aan het relatiebeding is gehouden zolang Accon AVM niet tot afgifte van de cliëntenlijst overgaat,
5. kosten rechtens.
4.2.2.
Accon AVM heeft tegen deze vorderingen gemotiveerd verweer gevoerd. In reconventie vordert zij op grond van het boetebeding veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een bedrag van € 112.500,-- aan verbeurde boetes ter zake van door haar gestelde overtredingen van het relatiebeding door [geïntimeerde].
4.2.3.
De kantonrechter heeft in conventie, bij vonnis uitvoerbaar voorraad, het relatiebeding beperkt tot de vestigingen [vestiging 2.] en [vestiging 1.] van Accon AVM en voorts buiten werking gesteld voor voormalige cliënten van Accon AVM die na 1 mei 2011 niet in hun zakelijke diensten zijn bijgestaan, direct of indirect door Accon AVM. De kantonrechter heeft de proceskosten gecompenseerd en de overige vorderingen van [geïntimeerde] afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter Accon AVM toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] het relatiebeding na 1 mei 2012 heeft overtreden en iedere verdere beslissing aangehouden.
4.3.
Accon AVM is van het in conventie gewezen eindvonnis (tijdig) in hoger beroep gekomen onder aanvoering van acht grieven. Grieven I-VII, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling, leggen ter beoordeling aan het hof voor (i) of het relatiebeding geografisch beperkt dient te worden tot de vestigingen [vestiging 2.] en [vestiging 1.] en (ii) of het relatiebeding ten aanzien van voormalige cliënten van Accon AVM temporeel beperkt dient te worden tot 1 jaar vóór de datum van beëindiging van de arbeidsovereenkomst (te weten 1 mei 2012).
[geïntimeerde] heeft niet incidenteel geappelleerd tegen de slechts gedeeltelijke toewijzing van zijn vordering tot buitenwerkingstelling van het relatiebeding ten aanzien van voormalige cliënten, te weten temporele beperking tot 1 jaar vóór 1 mei 2012. Met het door Accon AVM ingestelde hoger beroep is dus (slechts) aan de orde of deze beperking terecht door de kantonrechter is toegewezen. Evenmin heeft [geïntimeerde] incidenteel geappelleerd tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vorderingen die betrekking hebben op de overlegging van een cliëntenlijst zodat deze vorderingen in hoger beroep niet langer aan de orde zijn.
4.4.
Het hof stelt bij de beoordeling voorop dat op het onderhavige relatiebeding artikel 7:653 BW van toepassing is en dat de vorderingen van [geïntimeerde], zoals die in hoger beroep nog aan de orde zijn, dienen te worden getoetst aan de maatstaf van het bepaalde in lid 2 van dat artikel. Ingevolge artikel 7:653 lid 2 BW kan de rechter het (rechtsgeldig overeengekomen) beding geheel of gedeeltelijk vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. In het kader van de belangenafweging van genoemd artikel dient enerzijds te worden afgewogen het belang dat de werkgever heeft bij handhaving van het beding tegen anderzijds het belang van de werknemer, in dier voege dat de werknemer door het beding niet onbillijk mag worden benadeeld. Het rechtens te respecteren belang van een werkgever bij een relatiebeding is het voorkomen van verlies van klanten bij beëindiging van de arbeidsrelatie met een werknemer en het voorkomen dat een werknemer door de kennis van de klanten of het klantenbestand van de ex-werkgever zichzelf (of zijn nieuwe werkgever) een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel in het concurrerend handelen. Voorts geldt dat bij een relatiebeding de werknemer in beginsel niet wordt getroffen in zijn mogelijkheden om zijn functie (bij een andere werkgever) uit te oefenen zodat er, gelet op voormeld belang van de werkgever, in het algemeen minder snel aanleiding bestaat om een relatiebeding buiten toepassing te laten. De werknemer die zich beroept op onbillijke schending van zijn belangen bij handhaving van het relatiebeding zal dan ook feiten en omstandigheden dienen te stellen en bij betwisting moeten bewijzen, die gehele of gedeeltelijke vernietiging van het beding rechtvaardigen.
4.5.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd. Hij heeft gesteld het volstrekt onredelijk te achten dat het relatiebeding ook geldt ten aanzien van (de op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst) voormalige cliënten van Accon AVM nu deze relaties toen immers bij Accon AVM waren vertrokken en Accon AVM geen enkel belang heeft om haar relatiebeding ook ten aanzien van die relaties te doen gelden. Aangezien [geïntimeerde] enkel werkzaamheden heeft uitgevoerd in de vestigingen [vestiging 1.] en [vestiging 2.] zou het volgens hem redelijk zijn wanneer het relatiebeding zich tot deze vestigingen zou beperken. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat er druk op hem is uitgeoefend om het relatiebeding te tekenen.
4.5.2.
Accon AVM heeft daartegenover onder meer het volgende gesteld.
In eerste aanleg heeft zij aangevoerd dat zij een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van het relatiebeding. Daartoe heeft zij erop gewezen dat haar (in het kader van schaalvergroting van andere kantoren gekochte) klantenportefeuilles voor haar bedrijfsvoering van wezenlijk belang zijn en dat zij zoveel mogelijk wil voorkomen dat haar klanten bij gelegenheid van vertrek van werknemers overstappen naar andere kantoren. Het verlies van een klant betekent een afschrijving op een dure investering en een financiële aderlating voor een reeks van jaren. De medewerkers van Accon AVM hebben middels het interne systeem toegang tot de informatie van alle klanten. Het risico dat vertrokken medewerkers klanten meetrekken (onder andere met gebruik van de kennis opgedaan bij Accon AVM) beperkt zich dus niet tot de klanten van de vestigingen waar de betreffende werknemer heeft gewerkt. Teneinde te voorkomen dat werknemers voorafgaand aan hun vertrek bewerkstelligen dat klanten hun opdracht aan Accon AVM beëindigen, is in het relatiebeding opgenomen dat dit zich ook uitstrekt tot voormalige cliënten. [geïntimeerde] heeft tegenover het zwaarwegende belang van Accon AVM niet of nauwelijks belang bij beperking van het relatiebeding. Hij wordt niet noemenswaardig door dit beding in zijn beroepsuitoefening beperkt. Het beding staat niet eraan in de weg dat [geïntimeerde] bij een concurrent aan de slag is gegaan.
Accon AVM heeft naast deze stellingen in hoger beroep verder nog aangevoerd dat zij haar relatiebedingen ook laat uitstrekken tot ex-cliënten ter voorkoming van discussie over het moment waarop een bepaalde partij klant is of was van Accon AVM, nu zij voor haar klanten werkt op basis van opdrachten en geen sprake is van langlopende duurcontracten. De periode van 24 maanden is voorts niet lang, nu een accountantskantoor gedurende een wat langere periode tijdelijk wat minder en soms zelfs even helemaal geen werkzaamheden verricht voor klanten, hetgeen zeker het geval is bij klanten waarvoor alleen de jaarrekening wordt opgesteld of gecontroleerd. Met betrekking tot de gevorderde beperking van het relatiebeding tot de vestigingen van Accon AVM in [vestiging 1.] en [vestiging 2.] heeft Accon AVM voorts aangevoerd dat zij er belang bij heeft dat het relatiebeding ook op dit punt onverkort wordt gehandhaafd en voorts dat [geïntimeerde] zelf stelt dat hij geen klanten bedient buiten de regio Limburg en dat hij dus op geen enkele wijze wordt belemmerd of benadeeld doordat de geografische reikwijdte van het relatiebeding zich uitstrekt over alle vestigingen van Accon AVM. Verder heeft Accon AVM in hoger beroep nog erop gewezen dat [geïntimeerde] zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd, dat het een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd betrof, dat [geïntimeerde] niet is beperkt in zijn vrijheid van arbeidskeuze en dat, nu [geïntimeerde] nog steeds werkzaam is, hij kennelijk niet het risico loopt om bij onverkorte toepassing van het relatiebeding zijn nieuwe baan te verliezen.
4.5.3.
[geïntimeerde] heeft in reactie op deze stellingen van Accon AVM in hoger beroep verder nog gesteld dat hem als assistent accountancy een relatiebeding is opgelegd voor heel Nederland met een terugwerking van 2 jaar (ook) voor ex-cliënten en dat hij van mening is dat zijn belang in verhouding tot het te beschermen belang van Accon AVM onbillijk wordt benadeeld. Volgens [geïntimeerde] is het door Accon AVM opgelegde relatiebeding veel zwaarder dan een geografisch concurrentiebeding. Hij heeft in dat verband gesteld dat zijn huidige werkgever (Intermedis A&A) landelijk opereert, mede vanuit haar andere onderneming (VVAZ Intermedis) die bemiddelt bij financieringen van voornamelijk medici. [geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat het in de accountantsbranche gebruikelijk is dat er wordt gewerkt op basis van een doorlopende opdracht en dat zolang de klant de opdracht niet heeft beëindigd het accountantskantoor, en ook Accon AVM, de gebruikelijke werkzaamheden verricht. Accon AVM doet het dus ten onrechte voorkomen alsof het tijdstip van beëindiging door klanten onduidelijk is. Verder heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij onder druk van de omstandigheden het relatiebeding heeft getekend om allerlei onaangename maatregelen van Accon AVM te voorkomen.
4.6.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat het relatiebeding rechtsgeldig is overeengekomen als bedoeld in artikel 7:653 lid 1 BW. In de stelling van [geïntimeerde] dat hij het relatiebeding onder druk is aangegaan, leest het hof niet een beroep op ongeldigheid of vernietigbaarheid van het beding in verband met de wijze van totstandkoming daarvan. Daarbij geldt dat [geïntimeerde] niet heeft toegelicht welke omstandigheden maakten dat hij onder druk tot instemming met het relatiebeding is overgegaan.
4.7.1.
Naar het oordeel van het hof brengt de afweging van de belangen die partijen naar voren hebben gebracht mee dat het relatiebeding jegens [geïntimeerde] kan worden gehandhaafd. Hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd ter onderbouwing van zijn beroep op artikel 7:653 lid 2 BW is in het licht van het gemotiveerde verweer van Accon AVM onvoldoende om aan te kunnen aannemen dat, in verhouding tot het te beschermen belang van Accon AVM, [geïntimeerde] door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld. Het hof overweegt daartoe het volgende.
4.7.2.
[geïntimeerde] heeft onvoldoende toegelicht in welk opzicht het voor hem van belang is dat het relatiebeding wordt beperkt tot de vestigingen van Accon AVM in [vestiging 1.] en [vestiging 2.]. Nu [geïntimeerde] zelf heeft aangevoerd dat zijn huidige werkgever landelijk opereert, acht het hof des te aannemelijker dat Accon AVM het risico loopt dat [geïntimeerde] ten onrechte gebruik maakt van haar bedrijfsdebiet, terwijl [geïntimeerde] niet heeft gesteld dat hij door het relatiebeding in de uitoefening van zijn functie bij zijn huidige werkgever (significant) wordt belemmerd doordat hij bijvoorbeeld een groot aantal klanten niet kan bedienen. Evenmin is door hem gesteld dat hij bij zijn huidige werkgever onvoldoende zou kunnen worden ingezet of dat hij bijvoorbeeld het risico loopt bij onverkorte toepassing van het concurrentiebeding zijn nieuwe baan te verliezen. Voorts neemt het hof in aanmerking dat [geïntimeerde] ongeveer een half jaar voor zijn opzegging van de arbeidsovereenkomst met Accon AVM met het relatiebeding heeft ingestemd. Dat hij niet erop bedacht was of heeft kunnen zijn dat het beding betrekking had op (klanten van) vestigingen van Accon AVM in heel Nederland, is niet door hem gesteld en kan, in aanmerking nemende dat het beding recent was overeengekomen, ook niet worden aangenomen. Niet is bijvoorbeeld sprake van een situatie dat zich eerst na het overeenkomen van het relatiebeding schaalvergroting van het bedrijf van de werkgever heeft voorgedaan.
4.7.3.
[geïntimeerde] heeft voorts onvoldoende toegelicht waarom het relatiebeding niet kan worden gehandhaafd voor zover het betrekking heeft op ex-cliënten. Dat Accon AVM geen belang heeft om haar relatiebeding ook ten aanzien van die relaties te doen gelden nu deze klanten immers zijn vertrokken, kan in het licht van het gemotiveerde verweer van Accon AVM niet worden aangenomen.
[geïntimeerde] heeft in dit verband allereerst onvoldoende gerespondeerd op de stelling van Accon AVM dat zij er belang bij heeft te voorkomen dat medewerkers voorafgaande aan hun vertrek bewerkstelligen dat klanten hun opdrachtrelatie met Accon AVM beëindigen nog voordat de werknemer zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
Voorts heeft Accon AVM naar het oordeel van het hof terecht aangevoerd er belang bij te hebben het relatiebeding ook te betrekken op ex-cliënten teneinde discussie over de vraag of een bepaalde partij (nog) klant is van Accon AVM te voorkomen. Ter toelichting op het mogelijk ontstaan van discussie indien het relatiebeding slechts betrekking heeft op cliënten, heeft Accon AVM gesteld, hetgeen door [geïntimeerde] niet is weersproken, dat het niet ongebruikelijk is dat er gedurende een wat langere periode tijdelijk wat minder en soms zelfs even helemaal geen werkzaamheden worden verricht voor klanten, zoals het geval is bij klanten waarvoor alleen de jaarrekening wordt opgesteld. Hierbij kan voorts, zoals eveneens onweersproken door Accon AVM is gesteld, sprake zijn van verleend uitstel voor het deponeren van de jaarrekening zodanig dat er pas in het tweede kalenderjaar na het betreffende boekjaar gedeponeerd dient te worden. Accon AVM heeft verder aangevoerd dat zij niet op basis van langlopende duurcontracten werkt. Deze stelling is door [geïntimeerde] onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat het, zoals [geïntimeerde] stelt, in de branche gebruikelijk is dat er wordt gewerkt op basis van duurcontracten, laat onverlet dat dit bij Accon AVM anders kan zijn en sluit niet uit dat in ieder geval mede op basis van (incidentele) opdrachten wordt gewerkt.
Het hof acht ten slotte van belang dat Accon AVM gemotiveerd heeft gesteld dat en waarom het voor [geïntimeerde] niet lastig is om te verifiëren of sprake is van een ex-cliënt van Accon AVM, bijvoorbeeld omdat dit uit de jaarstukken van eerdere jaren blijkt en het niet ongebruikelijk is deze bij de relatie op te vragen. [geïntimeerde] heeft ook deze stellingen onvoldoende weersproken.
4.7.4.
[geïntimeerde] heeft voorts niet toegelicht zijn stelling dat door het hanteren van een periode (van terugwerking) van 2 jaar voor ex-cliënten zijn belang in verhouding tot het te beschermen belang van Accon AVM onbillijk wordt benadeeld. De termijn van 2 jaar komt het hof op zich niet onredelijk lang voor.
4.7.5.
Dat Accon AVM, zoals [geïntimeerde] stelt, in het verleden klanten aan vertrekkende medewerkers zou hebben “meegegeven”, brengt niet mee dat het door Accon AVM gestelde belang zonder grond is. De omstandigheden en condities waaronder zij het meegaan van klanten met vertrekkende medewerkers heeft toegestaan, zijn door [geïntimeerde] niet gesteld of toegelicht, nog daargelaten dat bij gebreke van nadere motivering niet valt in te zien in welk opzicht [geïntimeerde] hieraan rechten jegens Accon AVM zou kunnen ontlenen.
4.7.6.
Tenslotte acht het hof van belang dat [geïntimeerde] zelf de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd.
4.8.
Het voorgaande brengt mee dat grieven I-VII slagen.
4.9.
Nu [geïntimeerde] ter onderbouwingen van zijn vorderingen onvoldoende feiten heeft gesteld althans de door hem gestelde feiten niet ter zake dienend zijn, komt het hof aan bewijslevering niet toe, zodat het aan het door [geïntimeerde] gedane bewijsaanbod voorbijgaat.
4.10.
Het hof zal het in conventie gewezen vonnis waarvan beroep vernietigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, opnieuw rechtdoende, de vorderingen van [geïntimeerde] tot beperking en tot het buiten werking stellen van het relatiebeding zoals in hoger beroep nog aan de orde, alsnog afwijzen. Het hof zal [geïntimeerde] als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de beide instanties, te vermeerderen met de door Accon AVM gevorderde wettelijke rente. Ook grief VIII slaagt dus. Aan Accon AVM is het maximum griffierecht van € 4.961,-- in rekening gebracht. Accon AVM heeft geen verzoek om herziening van het griffierecht ingediend. Het hof zal aan griffierecht een bedrag van € 683,-- ten laste van [geïntimeerde] toewijzen, nu het niet aan [geïntimeerde] kan worden toegerekend dat het maximum griffierecht bij Accon AVM in rekening is gebracht.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het in conventie gewezen vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde] tot beperking en tot het buiten werking stellen van het relatiebeding af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Accon AVM worden begroot op nihil aan verschotten en op € 600,-- aan salaris gemachtigde in eerste aanleg en op € 683,-- aan verschotten en op € 1.788,-- aan salaris advocaat voor het hoger beroep, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na betekening van dit arrest tot en met de dag van de voldoening,
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, M. van Ham en C.E.C.J. Ponsioen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 18 februari 2014.