Uitspraak
Hoger beroep
Onderzoek van de zaak
Vonnis waarvan beroep
Tenlastelegging
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft betoogd dat aldus een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, op grond waarvan het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
In de periode van 6 februari 2011 tot en met 8 juli 2011 werd door infiltranten werkzaam bij de Unit Werken Onder Dekmantel (WOD) van de politie contact opgebouwd en onderhouden met de verdachte. Blijkens het dossier is in deze periode sprake geweest van ruim 40 telefonische contacten en ontmoetingen. [2] Van deze contacten is telkens door de betreffende infiltrant(en) een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin is gerelateerd wat de aard en het doel van het contact is geweest en wat tijdens het contact is besproken en door de verdachte is gezegd. Voorts zijn de infiltranten direct na elke inzet door het begeleidingsteam als getuige gehoord, waarvan telkens door het begeleidingsteam een proces-verbaal is opgemaakt waarin is gerelateerd wat de opdracht aan de infiltrant(en) was en wat er na afloop door de infiltrant(en) over het verloop van het contact is verklaard. [3]
Daarmee is niet onverenigbaar dat in het proces-verbaal van verhoor een zakelijke en samenvattende weergave wordt opgenomen van hetgeen door de gehoorde, al dan niet op vragen van de verhorende verbalisant(en), is verklaard, zolang daarmee geen onjuist of onvolledig beeld van de verklaring wordt gegeven.
Hetgeen in het proces-verbaal van verhoor als verklaring van [medeverdachte 3] is gerelateerd komt overeen met hetgeen [medeverdachte 3] blijkens de verbatim uitwerking van het verhoor heeft verklaard. Voorts blijkt uit de verbatim uitwerking van het verhoor dat de verhorende verbalisanten de verklaring van [medeverdachte 3] zoals opgenomen in het proces-verbaal van verhoor met [medeverdachte 3] hebben doorgenomen, waarbij op verzoek van [medeverdachte 3] nog enkele correcties en aanvullingen op zijn verklaring zijn aangebracht. Nadat [medeverdachte 3] zijn verklaring had doorgelezen, heeft hij verklaard daarin te volharden en heeft hij deze ondertekend.
Voor zover discrepanties tussen het proces-verbaal van verhoor en de verbatim uitwerking bestaan, zijn deze naar het oordeel van het hof van ondergeschikte aard en doen deze niets af aan de in het proces-verbaal van verhoor weergegeven verklaring als geheel.
Wel stelt het hof aan de hand van de ter terechtzitting in hoger beroep meerdere malen afgespeelde geluidsfragmenten [9] van het verhoor vast dat [getuige 1] tijdens dit verhoor heeft verklaard dat de persoon die met [medeverdachte 1] was, volgens hem ([getuige 1]) van buiten Rotterdam kwam. Naar het oordeel van het hof had dit door de verhorende verbalisanten als zodanig in het proces-verbaal van verhoor moeten worden opgenomen nu dit gegeven voor een verdachte in het onderzoek Blauwfazant (medeverdachte [medeverdachte 2]) mogelijk ontlastend zou kunnen zijn. Anderzijds tekent het hof hierbij aan dat, zoals reeds opgemerkt, ter zitting de passage enkele malen moest worden afgespeeld en het derhalve niet onmiddellijk kenbaar was wat er werd gezegd.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Bewezenverklaring
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Volgens de verdediging heeft [medeverdachte 3] op verschillende momenten, wisselend, tegenstrijdig en in strijd met de waarheid verklaard, als gevolg waarvan deze verklaringen wegens onbetrouwbaarheid van het bewijs dienen te worden uitgesloten. De verklaringen van [medeverdachte 3] bij de politie en tegenover informant A-1377 in het kader van het WOD-traject worden volgens de verdediging onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen.
De resultaten van het WOD-traject zijn terug te voeren op dezelfde bron, te weten [medeverdachte 3].
23 augustus 2011 is voldaan aan de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en dat in dit kader geen sprake is van een vormverzuim.
Zoals hiervoor reeds overwogen heeft de getuige [getuige 3] verklaard dat hij twee schimmen over het platte dak van de garage zag wegrennen en zijn bij het forensisch technisch sporenonderzoek ter plaatse op het platte dak van de garage van de woning twee gangsporen bestaande uit indrukken van twee paar verschillende schoenen aangetroffen, welke sporen liepen vanaf een deur op de eerste verdieping aan de achterzijde van de woning naar de achterzijde van het platte dak van de garage.
Voorts zijn aan het dossier geen aanwijzingen te ontlenen dat [betrokkene 2] op enig moment contact heeft gehad met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2]. [67] Daar komt nog bij dat de stelling van de verdediging dat [betrokkene 2] mogelijk degene is geweest die in verband met de overval [medeverdachte 3] in contact heeft gebracht met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] tevens zou inhouden dat verdachte (volgens zijn eigen verklaring) in dezelfde periode diezelfde twee personen met [medeverdachte 3] in contact heeft gebracht in verband met bouwwerkzaamheden, hetgeen het hof hoogst onaannemelijk acht.
Gelet op het vorenstaande gaat het hof dan ook uit van de juistheid van de verklaringen van [medeverdachte 3] dat de verdachte degene is geweest die hem in verband met de overval op [slachtoffer 1] in contact heeft gebracht met de overvallers.
Ook al is het opzet van verdachte in specifieke zin niet gericht geweest op het bevorderen van het gebruikte excessieve geweld, waaronder het schieten in het been, naar het oordeel van het hof kan bewezen geacht worden dat verdachte medeplichtig is geweest aan de ten laste gelegde feiten. Zulks nu het opzet van de verdachte in voorwaardelijke zin gericht was op het plegen van afpersing, welk misdrijf naar het oordeel van het hof voldoende verband houdt met de ten laste gelegde diefstal met geweld. Mitsdien acht het hof bewezen dat bij verdachte sprake is geweest van het voor medeplichtigheid vereiste ‘dubbel opzet’ in de hiervoor bedoelde zin.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Strafbaarheid van de verdachte
Op te leggen straf of maatregel
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.