ECLI:NL:GHSHE:2014:4107

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
9 oktober 2014
Zaaknummer
20-003180-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Strafprocesrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van gewelddadige woningoverval met ernstige gevolgen voor slachtoffers

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die betrokken was bij een gewelddadige woningoverval in Valkenswaard op 22 december 2009. De verdachte, geboren in 1958 en thans gedetineerd, was in conflict met het slachtoffer, [slachtoffer 1], over een geldbedrag in verband met hennepteelt. De overval werd uitgevoerd door twee mannen die in opdracht van de verdachte handelden. Tijdens de overval werden de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met geweld bedreigd en mishandeld. [Slachtoffer 1] werd in zijn been geschoten en [slachtoffer 2] werd met een vuurwapen geslagen. De overvallers eisten geld en gebruikten daarbij geweld, wat leidde tot een zeer angstige situatie voor de slachtoffers, die ook een baby in de woning hadden. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk de kans op geweld had aanvaard en dat hij medeverantwoordelijk was voor de gewelddadige handelingen van de overvallers. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege procedurele fouten, maar het hof verwierp deze argumenten. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar, waarbij het hof rekening hield met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003180-12
Uitspraak : 7 oktober 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch (thans: rechtbank Oost-Brabant) van 13 september 2012 in de strafzaak met parketnummer 01-839580-09 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1958,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zuid Oost, Huize Te Roer ZBB Roermond te Roermond.

Hoger beroep

Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van de diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging gepleegd (het impliciet primair ten laste gelegde) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft – zo begrijpt het hof – gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair op verschillende gronden betoogd dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte (partieel) dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde geweldshandelingen. Uiterst subsidiair heeft de verdediging een strafmaatverweer gevoerd en verzocht dat het hof geen gevangenisstraf zal opleggen voor een langere duur dan door de verdachte reeds in voorarrest is doorgebracht. De verdediging heeft in dat verband verzocht dat de voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.

Vonnis waarvan beroep

Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 december 2009 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen 7000 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- voornoemde (34 weken zwangere) [slachtoffer 2] haar woning in heeft/hebben geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in zijn been heeft/hebben geschoten en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar de keuken heeft/hebben gesleurd en/of
- de handtas van voornoemde [slachtoffer 2] uit haar handen heeft/hebben getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (met een vuurwapen) tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht heeft/hebben geschopt en/of
- heeft/hebben geroepen “Geld, geld” en/of
- de polsen van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben omwikkeld met duck-tape en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben omwikkeld met duck-tape en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] een stroomstoot met een stroomstootwapen heeft/hebben gegeven en/of
- de handen en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben omwikkeld met tape en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd “Je ziet wat er gebeurt.. ik maak je dadelijk gewoon dood, ik moet geld hebben” en/of “Zeg nou waar het geld is” en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Ik maak jou ook dood”;
of
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] op of omstreeks 22 december 2009 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft/hebben weggenomen 7000 euro, althans een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of zijn mededader(s)
- voornoemde (34 weken zwangere) [slachtoffer 2] haar woning in heeft/hebben geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in zijn been heeft/hebben geschoten en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] naar de keuken heeft/hebben gesleurd en/of
- de handtas van voornoemde [slachtoffer 2] uit haar handen heeft/hebben getrokken en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] (met een vuurwapen) tegen het gezicht heeft/hebben geslagen en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht heeft/hebben geschopt en/of
- heeft/hebben geroepen “Geld, geld” en/of
- de polsen van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben omwikkeld met duck-tape en/of
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben omwikkeld met duck-tape en/of
- voornoemde [slachtoffer 1] een stroomstoot met een stroomstootwapen heeft/hebben gegeven en/of
- de handen en/of het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben omwikkeld met tape en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] heeft/hebben gezegd “Je ziet wat er gebeurt.. ik maak je dadelijk gewoon dood, ik moet geld hebben” en/of “Zeg nou waar het geld is” en/of
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] heeft/hebben gezegd “Ik maak jou ook dood”,
welk feit door verdachte in de periode van 1 oktober 2009 tot en met 22 december 2009 te ’s-Hertogenbosch en/of te Bergeijk en/of te Rotterdam, in elk geval in Nederland opzettelijk is uitgelokt door het doen van (een) belofte(n) en/of het verschaffen van gelegenheid, middelen of inlichtingen immers heeft verdachte
- voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] geld gegeven voor het kopen van een vuurwapen en/of
- voor voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] een vuurwapen gekocht en/of
- meermalen met voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] de woning van voornoemde [slachtoffer 1] geobserveerd en/of
- voornoemde [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] voorgehouden dat ze de helft van het buitgemaakte geld zouden krijgen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

De verdediging heeft op verschillende gronden betoogd dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
A. In de eerste plaats heeft de verdediging aangevoerd dat afgeluisterde geheimhouders-gesprekken in strijd met de wettelijke regels niet of niet tijdig zijn vernietigd, waardoor niet te controleren is of de inhoud van de geheimhoudersgesprekken enige (sturende) invloed heeft gehad op het opsporingsonderzoek. De verdediging heeft er daarbij op gewezen dat uit het in hoger beroep door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van
5 juni 2013 blijkt dat alle zes leden van het onderzoeksteam Blauwfazant gedurende het onderzoek geheimhoudersgesprekken hebben beluisterd. Volgens de verdediging kan niet worden uitgesloten dat deze gesprekken een sturende invloed hebben gehad op het opsporingsonderzoek nu niet kan worden vastgesteld wat er tijdens de gesprekken is besproken. Er is, aldus de verdediging, sprake van een langdurig en frequent begaan verzuim, zodat het welhaast niet anders kan zijn dan dat hieraan een aan het openbaar ministerie ernstig te verwijten organisatiefout ten grondslag ligt. De verdediging heeft betoogd dat aldus een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, op grond waarvan het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
B. In de tweede plaats heeft de verdediging aangevoerd dat bij het traject ‘Werken Onder Dekmantel’ (WOD) is gehandeld in strijd met de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering. Volgens de verdediging heeft er geen adequate verslaglegging plaatsgevonden waardoor niet transparant, controleerbaar en toetsbaar is wat de bron is van welke informatie en of deze informatie juist is. Gewezen is voorts op een aantal opvallende inconsistenties en onjuistheden, in die zin dat een en ander niet overeenkomt met de resultaten van het opsporingsonderzoek. De verdediging heeft betoogd dat aldus een ernstige inbreuk is gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan, op grond waarvan het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. [1]
Het in de onderhavige zaak verrichte politieonderzoek is door de politie aangeduid als onderzoek Blauwfazant en zal in navolging daarvan ook door het hof als zodanig worden aangeduid.
Bij de beoordeling van de verweren stelt het hof voorop dat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking komt.
Niet-ontvankelijkverklaring als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering komt in aanmerking ingeval het onherstelbare vormverzuim, dat bij het voorbereidend onderzoek ter zake van het aan de verdachte ten laste gelegde feit waarover de rechter heeft te oordelen is begaan en waarvan de rechtsgevolgen niet uit de wet blijken, daarin bestaat dat de met opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan (Zwolsman-criterium).
Daarnaast kan niet-ontvankelijkverklaring in aanmerking komen indien – ook los van mogelijke vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek en los van de vraag of daardoor de belangen van de verdachte zijn geschaad – het wettelijke systeem waarop het strafproces is gebaseerd in de kern is aangetast (Karman-criterium).
A. Ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken.
Artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat voor zover processen-verbaal of andere voorwerpen mededelingen behelzen gedaan door of aan een persoon die zich op grond van artikel 218 van het Wetboek van Strafvordering zou kunnen verschonen indien hem als getuige naar de inhoud van die mededeling zou worden gevraagd, deze worden vernietigd.
Ingevolge artikel 4 van het ‘Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken’, zoals deze regeling luidde ten tijde van het onderzoek Blauwfazant, dient de opsporingsambtenaar die kennisneemt van mededelingen waarvan hij weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat deze zijn gedaan door of aan een geheimhouder de officier van justitie hiervan onverwijld in kennis te stellen (lid 1) en dient de officier van justitie, indien hij vaststelt dat van een dergelijke mededeling sprake is, terstond de vernietiging van het betreffende proces-verbaal of voorwerp te bevelen (lid 2).
Met de verdediging, de advocaat-generaal en de rechtbank stelt het hof vast dat gedurende het onderzoek Blauwfazant een aantal tapgesprekken die als zogenaamde geheimhouders-gesprekken konden worden aangemerkt, niet in overeenstemming met de geldende regelgeving tijdig is vernietigd. Mitsdien is artikel 126aa, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering geschonden en is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Bij het bepalen van het rechtsgevolg dat aan het vormverzuim dient te worden verbonden heeft het hof rekening gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Vooropgesteld dient te worden dat gesteld noch gebleken is dat het verzuim moedwillig is begaan. Het hof beschouwt een door de verdediging geopperde ernstige organisatiefout, voor zover daarvan al sprake is, niet als zodanig.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van 5 juni 2013 [2] , waarin naar aanleiding van 39 door de verdediging ingediende vragen de werkwijze van de politie en het openbaar ministerie bij de vernietiging van onderhavige geheimhoudersgesprekken nader is toegelicht door verbalisant [verbalisant 1] en [verbalisant 2], chef interceptie politie Oost-Brabant.
Uit deze toelichting blijkt dat de door de politie en het openbaar ministerie gevolgde procedure met zich brengt dat leden van het onderzoeksteam bij het verwerken van geheimhoudergesprekken kennis kunnen krijgen van de inhoud van deze gesprekken. Blijkens het proces-verbaal was het gedurende de tapperiode van het onderzoek Blauwfazant nog niet mogelijk om geheimhoudersgesprekken automatisch in ‘quarantaine’ te zetten aan de hand van vooraf door geheimhouders opgegeven telefoonnummers (antwoord op vraag 27).
Zodra de verbalisant die belast was met ‘tapwerkzaamheden’ bij het verwerken van de tapgesprekken een geheimhoudersgesprek ontdekte, beluisterde de verbalisant dit gesprek en noteerde hij in een annotatiepaneel enkele gegevens van het gesprek en een zeer korte
– blijkens het gegeven voorbeeld een éénregelige – samenvatting van de inhoud/aard van het gesprek, waarna een afdruk van de tekst uit het annotatiepaneel is gemaakt en het gesprek in quarantaine is gezet (antwoord op vraag 1 en vraag 10).
Na het in quarantaine zetten van het gesprek waren het gesprek en het annotatiepaneel niet meer toegankelijk (antwoord op vraag 14). Aan het einde van de dag werd een proces-verbaal aanvraag vernietiging opgemaakt en samen met de afdruk van de tekst uit het annotatiepaneel in een gesloten enveloppe aan het openbaar ministerie verzonden (antwoord op vraag 1). Nadat een bevel vernietiging van het betreffende gesprek van de officier van justitie werd ontvangen, werd het gesprek door de Unit Landelijke Interceptie te Driebergen gewist (antwoord op vraag 15).
Het hof is van oordeel dat de hiervoor beschreven procedure inherent was aan de toen geldende wettelijke regeling met betrekking tot de vernietiging van geheimhouders-gesprekken, waarin de opsporingsambtenaar de communicatie dient te verwerken ter kennisgeving aan de officier van justitie omdat de officier van justitie de aangewezen persoon is om te bepalen of een bepaald gesprek een geheimhoudersgesprek als bedoeld in artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering betreft. In die zin heeft het verwerken van de communicatie door de opsporingsambtenaar slechts tot doel om voor de officier van justitie de mogelijkheid te scheppen om te bepalen of het regime van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering van toepassing is.
In voornoemd proces-verbaal van 5 juni 2013 is gerelateerd dat gedurende het onderzoek Blauwfazant diverse geheimhoudersgesprekken werden verwerkt, maar dat geen enkel geheimhoudersgesprek informatie bevatte dat door het onderzoeksteam als tactische of sturingsinformatie kon worden gebruikt (antwoord op vraag 10). Het hof ziet geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen. Ook overigens zijn het hof uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit zou kunnen volgen dat informatie afkomstig uit geheimhoudersgesprekken op enigerlei wijze (direct of indirect) in het onderzoek naar de verdachte zou zijn gebruikt.
Mitsdien is het hof van oordeel dat verdachte geen nadeel heeft ondervonden van het niet tijdig vernietigen van geheimhoudersgesprekken en dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering is geschonden.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging.
B. Ten aanzien van de verbaliseringsplicht in het kader van het WOD-traject.
Het hof stelt vast dat op 11 januari 2011 door de officier van justitie een bevel tot stelmatige informatie inwinning ex artikel 126j van het Wetboek van Strafvordering is afgegeven betreffende de verdachte, welk bevel nadien nog tweemaal is verlengd.
In de periode van 6 februari 2011 tot en met 8 juli 2011 werd door infiltranten werkzaam bij de Unit Werken Onder Dekmantel (WOD) van de politie contact opgebouwd en onderhouden met de verdachte. Blijkens het dossier is in deze periode sprake geweest van ruim 40 telefonische contacten en ontmoetingen. [3] Van deze contacten is telkens door de betreffende infiltrant(en) een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waarin is gerelateerd wat de aard en het doel van het contact is geweest en wat tijdens het contact is besproken en door de verdachte is gezegd. Voorts zijn de infiltranten direct na elke inzet door het begeleidingsteam als getuige gehoord, waarvan telkens door het begeleidingsteam een proces-verbaal is opgemaakt waarin is gerelateerd wat de opdracht aan de infiltrant(en) was en wat er na afloop door de infiltrant(en) over het verloop van het contact is verklaard. [4]
Anders dan door de verdediging is betoogd is het hof van oordeel dat in het onderhavige geval zonder meer gesproken kan worden van een adequate verslaglegging van het WOD-traject waardoor het verloop van het traject controleerbaar en toetsbaar is. Daarbij heeft het hof in aanmerking genomen dat door de infiltranten en door het begeleidingsteam afzonderlijk van elkaar zo spoedig mogelijk na ieder contact een proces-verbaal is opgemaakt met betrekking tot het betreffende contact en dat de processen-verbaal van de infiltranten telkens een uitgebreid en gedetailleerd verslag bevatten van het verloop van het contact. Daaraan doet niet af dat de processen-verbaal pas op 22 september 2011 zijn ondertekend nu uit het proces-verbaal van het WOD-traject [5] alsmede verklaringen van leden van de Unit WOD [6] blijkt dat de processen-verbaal wel zo spoedig mogelijk na ieder contact zijn opgemaakt maar dat slechts de ondertekening daarvan pas na beëindiging van het onderzoek heeft plaatsgevonden. Het hof acht deze werkwijze, gelet op de heimelijke aard van de werkzaamheden van de Unit WOD, niet onbegrijpelijk.
Voorts zijn de leden van de Unit WOD in eerste aanleg bij de rechter-commissaris als getuige gehoord. Daarbij is ook de verdediging in de gelegenheid gesteld om één van de infiltranten en zijn begeleiders te bevragen over het verloop van het WOD-traject. In deze verklaringen ziet het hof geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de in het kader van het WOD-traject opgemaakte processen-verbaal te twijfelen. Dat op basis van deze verhoren op onderdelen onduidelijkheid is blijven bestaan over de informatie die vooraf door het onderzoeksteam aan de infiltranten en/of hun begeleiders is verstrekt doet daaraan niet af. Ook overigens zijn naar het oordeel van het hof uit het onderzoek ter terechtzitting of het dossier geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de processen-verbaal getwijfeld zou moeten worden.
Gelet op het vorenstaande is het hof dan ook van oordeel dat voor wat betreft het WOD-traject is voldaan aan de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en dat in dit kader geen sprake is van een vormverzuim of een inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor het wettelijke systeem in de kern is geraakt.
Het hof verwerpt mitsdien het verweer van de verdediging strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de strafvervolging.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2009 te Valkenswaard tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen 7000 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededaders
- voornoemde (34 weken zwangere) [slachtoffer 2] haar woning in hebben geduwd en
- voornoemde [slachtoffer 1] in zijn been hebben geschoten en
- voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] naar de keuken hebben gesleurd en
- de handtas van voornoemde [slachtoffer 2] uit haar handen hebben getrokken en
- voornoemde [slachtoffer 2] (met een vuurwapen) tegen het gezicht hebben geslagen en
- voornoemde [slachtoffer 1] in het gezicht hebben geschopt en
- hebben geroepen “Geld, geld” en
- de polsen van voornoemde [slachtoffer 1] hebben omwikkeld met duck-tape en
- het hoofd van voornoemde [slachtoffer 2] hebben omwikkeld met duck-tape en
- voornoemde [slachtoffer 1] een stroomstoot met een stroomstootwapen hebben gegeven en
- de handen en het gezicht van voornoemde [slachtoffer 1] hebben omwikkeld met tape en
- tegen voornoemde [slachtoffer 1] hebben gezegd “Je ziet wat er gebeurt.. ik maak je dadelijk gewoon dood, ik moet geld hebben” en “Zeg nou waar het geld is” en
- tegen voornoemde [slachtoffer 2] hebben gezegd “Ik maak jou ook dood”.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

Door het hof gebruikte bewijsmiddelen

Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.

Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs

A. De verdediging heeft in de eerste plaats betoogd dat, mocht het hof van oordeel zijn dat de door de verdediging met betrekking tot het WOD-traject aangevoerde vormverzuimen en schendingen niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging kunnen leiden, de resultaten van het WOD-traject van het bewijs dienen te worden uitgesloten.
B. De verdediging heeft in de tweede plaats betoogd dat bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs niet kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte was gericht op het gebruik van geweld. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte op meerdere momenten nadrukkelijk en consistent heeft verklaard dat hij voorafgaand aan de overval op de woning niet wist dat de overvallers in het bezit waren van een vuurwapen en dat hij niet heeft ingestemd met het geweld zoals dat door de overvallers tegen de slachtoffers is gebruikt.
Volgens de verdediging heeft de verdachte – door (middels medeverdachte [medeverdachte 3]) personen te benaderen om te bemiddelen in zijn financiële conflict met het slachtoffer [slachtoffer 1] – niet bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het te plegen delict gepaard zou gaan met enige geweldshandeling of bedreiging met geweld.
De resultaten van het WOD-traject kunnen volgens de verdediging niet bijdragen aan het oordeel dat de verdachte wist dat er bij de overval geweld zou worden gebruikt. Volgens de verdediging zijn deze resultaten op onderdelen onbetrouwbaar en ongeloofwaardig nu de processen-verbaal van de infiltrant pas later zijn ondertekend en er geen adequate verslaglegging heeft plaatsgevonden waardoor niet transparant, controleerbaar en toetsbaar is wat de bron is van welke informatie en of deze informatie juist is. De verdediging heeft geconcludeerd dat de verdachte onder deze omstandigheden dient te worden vrijgesproken van het toegepaste geweld.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
A. Bewijsuitsluiting.
Het hof heeft hiervoor bij de bespreking van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overwogen dat voor wat betreft WOD-traject is voldaan aan de verbaliserings-plicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en dat in dit kader geen sprake is van een vormverzuim. Mitsdien ziet het hof evenmin aanleiding om op grond van de door de verdediging in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aangevoerde gronden tot bewijsuitsluiting te komen.
B. Opzet van de verdachte.
Op 22 december 2009 zijn [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] in hun woning te Valkenswaard overvallen door twee mannen. Daarbij is door de overvallers jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geweld gebruikt en zijn bedreigingen geuit. Door de overvallers is een geldbedrag buitgemaakt.
Op grond van de hiervoor bedoelde bewijsmiddelen, waaronder in het bijzonder ook de verklaringen van de verdachte zelf, stelt het hof vast dat de verdachte – door medeverdachte [medeverdachte 3] – twee mannen (medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]) heeft geregeld die in opdracht van hem bij [slachtoffer 1] geld zijn gaan halen. Verdachte heeft de twee mannen op de dag van de overval naar Valkenswaard in de buurt van de woning van [slachtoffer 1] gebracht; hij heeft tijdens de overval in de nabijheid van de woning gewacht en de overvallers na afloop van de overval weer naar Rotterdam teruggebracht. Volgens de verklaring van de verdachte verkeerde hij in conflict met [slachtoffer 1] in verband met (onder meer) hennepteelt en had hij nog een groot geldbedrag van [slachtoffer 1] tegoed. Verdachte heeft verklaard dat hij tevreden zou zijn als bij [slachtoffer 1] een bedrag van 30.000 à 40.000 euro zou worden gehaald. Daaruit leidt het hof af dat [slachtoffer 1] niet bereid was gebleken het door verdachte geclaimde bedrag of enig ander bedrag vrijwillig aan verdachte te voldoen ter beëindiging van het conflict. De verdachte heeft er – gelet op de achtergrond van het conflict (hennepteelt) – kennelijk bewust voor gekozen om het conflict niet op te lossen door tussenkomst van een deurwaarder of advocaat, maar door twee onbekende mannen op zijn debiteur af te sturen om daar een groot geldbedrag te halen.
Het hof stelt voorop dat het onder die omstandigheden niet voor de hand ligt om te veronderstellen dat die ander direct en geheel vrijwillig, zonder slag of stoot het geld zal afstaan. Naar het oordeel van het hof kon en moet verdachte dan ook hebben geweten dat er een aanmerkelijke kans bestond dat bij de overval op de woning van [slachtoffer 1] door de overvallers geweld zou worden gebruikt om [slachtoffer 1] tot afgifte van het geld te dwingen.
Dat de verdachte er rekening mee hield dat geweld zou moeten worden gebruikt om geld van [slachtoffer 1] te krijgen blijkt ook uit de omstandigheid dat verdachte in de periode voorafgaand aan de overval, terwijl hij bezig was om personen te zoeken die voor hem geld bij [slachtoffer 1] zouden kunnen gaan halen, tevens (tevergeefs) heeft getracht om een pistool te kopen. [7]
Bovendien bestond er naar het oordeel van het hof een gerede kans dat – zoals in het onderhavige geval – op het moment van de overval naast [slachtoffer 1] ook nog één of meer andere personen in de woning aanwezig zouden zijn waartegen geweld zou kunnen worden gebruikt, te meer nu de overval omstreeks 18.00 uur heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft ook kunnen weten dat [slachtoffer 1] niet alleen in de woning woonachtig was nu hij – blijkens hetgeen hij tegenover infiltrant A-1377 heeft verklaard – in de periode voor de overval samen met de twee overvallers gedurende twee weken de woning van [slachtoffer 1] heeft geobserveerd [8] . Verdachte heeft er mee ingestemd dat de overvallers met een pistool zouden dreigen en daarbij zouden zeggen dat zij zijn vrouw zouden gaan ontvoeren. [9] Hieruit leidt het hof af dat de verdachte wist dat [slachtoffer 1] een partner had. Bovendien moet verdachte hebben geweten dat [slachtoffer 1] en zijn partner een baby van circa negen maanden oud hadden, die op het tijdstip van de overval ook in de woning aanwezig zou zijn en dus naar alle waarschijnlijkheid getuige zou zijn van het te plegen geweld.
Verdachte heeft in het kader van het WOD-traject tegenover infiltrant A-1377 met betrekking tot het gebruik van een wapen bij de overval verklaard
- dat [slachtoffer 1] veel geld had maar dat hij (verdachte) niet wist waar het was [10] , waaruit het hof afleidt dat [slachtoffer 1] mogelijk afgedreigd zou moeten worden om het geld te krijgen,
- dat hij wist dat de overvallers een wapen bij zich hadden [11] ,
- dat de overvallers een pistool wilden omdat zij niet wisten of [slachtoffer 1] kon gaan schieten [12] en
- dat het plan van de overvallers was om te dreigen met een pistool om zo het geld te krijgen, waarmee hij (verdachte) akkoord is gegaan [13] .
Met betrekking tot de resultaten van het WOD-traject heeft het hof hiervoor reeds bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie overwogen dat naar het oordeel van het hof in het onderhavige geval zonder meer gesproken kan worden van een adequate verslaglegging waardoor het verloop van het traject controleerbaar en toetsbaar is en dat ook overigens uit het onderzoek ter terechtzitting of het dossier geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gekomen op grond waarvan aan de betrouwbaarheid van de in het kader van het WOD-traject opgemaakte processen-verbaal getwijfeld zou moeten worden. Het hof acht de resultaten van het WOD-traject, waaronder de proces-verbaal van bevindingen van infiltrant A-1377 relaterende de verklaringen die de verdachte tegenover hem heeft afgelegd, dan ook bruikbaar voor het bewijs.
Het hof hecht geen geloof aan de andersluidende verklaring van de verdachte dat hij niet wist dat bij de overval op [slachtoffer 1] een wapen zou worden gebruikt en houdt de verdachte aan zijn tegenover infiltrant A-1377 afgelegde verklaringen over zijn wetenschap van het gebruik van een vuurwapen bij de overval. De verklaringen die de verdachte volgens de processen-verbaal van de infiltrant in het kader van het WOD-traject over de overval heeft afgelegd sluiten op elkaar aan en vinden op belangrijke onderdelen steun in het dossier, waaronder in het bijzonder ook de verklaringen van de verdachte zelf die hij nadien bij de politie heeft afgelegd. [14] Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan de juistheid van het relaas van informant A-1377 over hetgeen door de verdachte over het wapen is verklaard te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte – minst genomen – bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de mannen die door de verdachte op [slachtoffer 1] zijn afgestuurd om daar voor de verdachte een groot geldbedrag te halen daarbij jegens [slachtoffer 1] en eventuele andere aanwezigen in de woning geweld zouden gebruiken en zouden dreigen met geweld, waaronder ook het gebruik van een vuurwapen.
Daarbij komt dat verdachte op 4 juli 2011 tegenover infiltrant A-1377 heeft verklaard dat hij beide overvallers kort na hun vertrek naar de woning van [slachtoffer 1] is gevolgd en dat hij, toen hij vlak bij het huis van [slachtoffer 1] was, ineens een knal hoorde, waaruit hij concludeerde dat ze geschoten hadden met een pistool. Hieruit leidt het hof af dat het verdachte op dat moment duidelijk moet zijn geweest, dat er geweld werd gebruikt tegen [slachtoffer 1] doordat er niet alleen met het pistool werd gedreigd maar daarmee ook werd geschoten. Verdachte heeft zich toen niet gedistantieerd van het gebeurde en zijn medeverdachten. Verdachte is naar eigen zeggen rustig naar zijn auto teruggelopen en heeft gewacht tot de overvallers bij hem terug waren en heeft hen vervolgens naar Rotterdam teruggereden.
Verdachte kan dan ook in strafrechtelijke zin volledig aansprakelijk worden gehouden voor het bij de overval jegens [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gepleegde geweld.
Voorts is het hof van oordeel dat, nu de twee overvallers in opdracht van de verdachte naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan om daar voor de verdachte een aanzienlijk geldbedrag te halen, waarbij de verdachte de overvallers op de dag van de overval naar de woning heeft gebracht en na die tijd weer naar Rotterdam heeft teruggebracht, tussen de verdachte en de overvallers een zodanige nauwe en bewuste samenwerking heeft bestaan dat hij de overval tezamen en in vereniging met die overvallers heeft gepleegd.
Mitsdien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan, zoals hiervoor bewezen verklaard.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.

Op te leggen straf of maatregel

Op te leggen straf.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt diefstal met geweld en bedreiging met geweld in vereniging gepleegd. Op 22 december 2009 zijn [slachtoffer 1] en zijn partner [slachtoffer 2] in hun woning door twee mannen overvallen. De twee overvaller zijn naar de woning gegaan om daar in opdracht van de verdachte geld te halen. Aanleiding voor de overval was een conflict tussen de verdachte en [slachtoffer 1] in verband met hennepteelt. Toen [slachtoffer 2] thuis arriveerde, zijn de overvallers met geweld de woning binnengedrongen. Op dat moment had [slachtoffer 2] haar negen maanden oude zoontje op de arm. Het hof gaat ervan uit dat verdachte bekend was met de omstandigheid dat naast [slachtoffer 1] ook anderen in de woning woonachtig waren, aangezien hij met zijn mededaders de woning twee weken heeft geobserveerd. Bovendien was [slachtoffer 2] kennelijk zichtbaar 34 weken zwanger. In de woning hebben de overvallers met geweld en bedreiging met geweld getracht om van [slachtoffer 1] geld te krijgen. [slachtoffer 1] is daarbij al snel met een vuurwapen in zijn been geschoten, waarbij hij veel bloed verloor. [slachtoffer 2] zag na het schot meteen bloed op het hoofd van haar negen maanden oude zoontje.
[slachtoffer 1] heeft met een stroomstootwapen een stroomstoot gekregen. [slachtoffer 2] is met een vuurwapen in haar gezicht geslagen. Op enig moment hebben de overvallers met tape de handen van [slachtoffer 1] achter zijn rug gebonden en zijn gezicht omwikkeld met tape. Ook het hoofd van [slachtoffer 2] is omwikkeld met tape. Onderwijl hebben de overvallers gedreigd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven te brengen als zij niet zouden vertellen waar het geld lag.
De gebeurtenissen in de woning moeten voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], alsook voor het negen maanden oude zoontje, een buitengewoon angstige situatie zijn geweest. Blijkens de verklaring van [slachtoffer 2] heeft zij voor haar leven en dat van haar zoontje en [slachtoffer 1] gevreesd en heeft zij zich op enig moment zelfs afgevraagd wie als eerste zou worden gedood. De overvallers zijn gevlucht toen een kennis van [slachtoffer 1] onverwacht bij de woning kwam. Dit roept de vraag op of de overval mogelijk anders voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zou zijn geëindigd als de overvallers niet bij toeval zouden zijn gestoord.
Uiteindelijk hebben de overvallers een bedrag van 7.000 euro buitgemaakt. [slachtoffer 1] is met een schotwond aan zijn been naar het ziekenhuis gebracht. Ook [slachtoffer 2] is voor controle naar het ziekenhuis gebracht omdat zij last had van een harde buik. Er mag van geluk worden gesproken dat er als gevolg van het op [slachtoffer 2] uitgeoefende geweld en de stress die de overval voor haar met zich heeft gebracht geen complicaties in de zwangerschap zijn ontstaan. Verdachte heeft zich kennelijk over dit alles niet bekommerd en zich slechts laten leiden door eigen financieel gewin. Het hof rekent het de verdachte bovendien zwaar aan dat hij op uitermate laffe wijze anderen heeft ingeschakeld om de overval voor hem te plegen en daarmee aanzienlijke risico’s voor [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en haar negen maanden oude zoontje in het leven heeft geroepen. Verdachte wist dat bij de overval een vuurwapen zou worden gebruikt.
Daarnaast is het een feit van algemene bekendheid dat een woningoverval als de onderhavige waarbij aanzienlijk geweld is gebruikt leidt tot gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor aanzienlijke duur met zich brengt. Volgens de landelijke oriëntatiepunten van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, kan voor een woningoverval waarbij meer dan licht geweld is gebruikt een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren in beginsel als passend worden beschouwd.
Het hof is evenwel van oordeel dat in het onderhavige geval sprake is van strafverzwarende omstandigheden. Zo heeft de verdachte anderen ingeschakeld om de overval voor hem te plegen, is sprake van twee overvallers en is met wetenschap – en vooraf gegeven instemming – van de verdachte bij de overval een vuurwapen gebruikt.
Voorts is sprake van kwetsbare slachtoffers, te weten [slachtoffer 2] die 34 weken zwanger was en het negen maanden oude zoontje van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. Dit alles rechtvaardigt een aanzienlijk hogere straf dan het hiervoor genoemde uitgangpunt.
Een en ander in aanmerking genomen acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, zoals door de rechtbank is opgelegd en door de advocaat-generaal is gevorderd, passend en geboden.
In de persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte ziet het hof, tegen de achtergrond van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde zoals hiervoor uiteengezet, geen aanleiding om de gevangenisstraf te matigen, zoals door de verdediging is bepleit.
Gelet op de duur van de door het hof opgelegde gevangenisstraf en de tijd die de verdachte tot op heden in voorarrest heeft doorgebracht, ziet het hof anders dan door de verdediging is verzocht geen aanleiding om de voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
Vormverzuimen.
De verdediging heeft nog aangevoerd dat, mocht het hof van oordeel zijn dat de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen en schendingen niet tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging kunnen leiden en voor wat betreft het WOD-traject evenmin tot bewijsuitsluiting, de door de verdediging aangevoerde vormverzuimen en schendingen dienen te leiden tot strafvermindering.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof heeft hiervoor bij de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie ten aanzien van het WOD-traject overwogen dat voor wat betreft WOD-traject is voldaan aan de verbaliseringsplicht ex artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering en dat in dit kader geen sprake is van een vormverzuim. Ten aanzien van de geheimhoudersgesprekken heeft het hof overwogen dat weliswaar sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering nu een aantal tapgesprekken die als zogenaamde geheimhoudersgesprekken konden worden aangemerkt niet in overeenstemming met de geldende regelgeving tijdig is vernietigd, doch dat de verdachte hiervan geen nadeel heeft ondervonden en dat kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering is geschonden. Mitsdien ziet het hof geen aanleiding om op grond van de door de verdediging in het kader van de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie aangevoerde gronden tot strafvermindering te komen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing is gegrond op de artikelen 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F. Gerritsen, griffier,
en op 7 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Voor zover hierna in de voetnoten wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn deze afkomstig uit het dossier van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Valkenswaard, met nummer 2009211406 (onderzoek Blauwfazant).
2.Proces-verbaal van 5 juni 2013 van verbalisant [verbalisant 1], bijlage 10 bij het proces-verbaal van 6 juni 2013 van Politie Oost-Brabant, Gezamenlijke Recherche Valkenswaard getiteld ‘Proces-verbaal nav vragen Gerechtshof in onderzoek Blauwfazant’ (doorgenummerde pagina’s 284 tot en met 291 van het betreffende proces-verbaal).
3.Proces-verbaal relaterende de ingezette (bijzondere) opsporingsmethoden en/of bevoegdheden in het opsporingsonderzoek Blauwfazant van 22 september 2011, dossierpagina’s 713 tot en met 720.
4.Zie de respectievelijke processen-verbaal van bevindingen van de informaten en hun begeleiders weergegeven op dossierpagina’s 721 tot en met 898.
5.Proces-verbaal relaterende de ingezette (bijzondere) opsporingsmethoden en/of bevoegdheden in het opsporingsonderzoek Blauwfazant van 22 september 2011, dossierpagina’s 713 tot en met 720.
6.Zie onder meer het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 24 april 2012 relaterende het verhoor van de getuige B-1377, het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 25 april 2012 relaterende het verhoor van de getuige B-1525, het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 15 augustus 2012 relaterende het verhoor van de getuigen B-1844 en B-1525 en het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 16 augustus 2012 relaterende het verhoor van de getuige A-1377.
7.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 6 juli 2011, dossierpagina’s 889 en 890.
8.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 6 juli 2011, dossierpagina 890.
9.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 6 juli 2011, dossierpagina’s 889 en 890.
10.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 5 juli 2011, dossierpagina’s 884 tot en met 886.
11.Verklaringen van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 4 en 5 juli 2011, dossierpagina’s 879 tot en met 881 en pagina’s 884 tot en met 886.
12.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 6 juli 2011, dossierpagina’s 889 en 890.
13.Verklaring van de verdachte, afgelegd tegenover infiltrant A-1377 op 6 juli 2011, dossierpagina’s 889 en 890.
14.Het hof verwijst in dit kader in het bijzonder naar de verklaring van de verdachte bij de politie van 23 augustus 2011, dossierpagina’s 94 tot en met 99.