Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 2226476/13-3281)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
“een overzicht van het te betalen bedrag over de periode 30 januari tot en met 6 maart”en waarin aanspraak wordt gemaakt op:
“Afgaande op de overgelegde foto’s gaat de kantonrechter ervan uit dat het meubilair al vrij oud was (…)”en
“Ook die bekleding was al vrij oud (…)”. Tegen die oordelen als zodanig heeft [appellant] geen grieven gericht, zodat dit ook voor het hof het uitgangspunt is. Dat [appellant] de stoelen zelf is blijven gebruiken, neemt niet weg dat het meubilair door reparatie in een betere toestand komt, of is komen te verkeren dan voordat de beschadiging plaats vond. Dat [appellant] als gevolg van de reparatie geen hogere huur kan vragen of meer inkomsten heeft, neemt evenmin weg dat het meubilair door reparatie in een betere toestand komt of is komen te verkeren dan voordat de beschadiging plaats vond.
“Hierbij een overzicht van het te betalen bedrag over de periode van 30 januari tot en met 6 maart.”Vervolgens wordt melding gemaakt van het verbruik van de nutsvoorzieningen en dienaangaande alsnog te betalen bedragen. Over de huurpenningen wordt voorts vermeld:
“Huur te betalen vanaf 1 maart tot en met 7 maart € 450,- gedeeld 30 maal 6 € 90,--.”Tot slot wordt vermeld wat de schade is die [appellant] vergoed wenst te krijgen wegens de beschadiging van het meubilair. De mail wordt afgesloten met een opsomming van alle bedragen die [geïntimeerde] volgens [appellant] verschuldigd is met het verzoek het totaal te storten op diens bankrekening. Het hof is van oordeel dat deze e-mail het karakter heeft van een definitieve eindafrekening. Op geen enkele wijze valt uit deze mail op te maken dat [appellant] nog een voorbehoud maakte voor nadien in rekening te brengen huur ter zake de afwikkeling van de huurovereenkomst, te minder nu ter zake de nog verschuldigde huur een duidelijke berekening is opgenomen van de nog verschuldigde huurpenningen. Op 24 mei 2013 heeft [appellant] een vergelijkbare mail gestuurd, waarin hij wederom de nog verschuldigde huurpenningen heeft berekend over de periode 1 tot en met 7 maart 2013 en een berekening heeft gemaakt van het dienaangaande nog verschuldigde bedrag. [appellant] heeft daarmee de eerdere indruk versterkt dat het een definitieve afrekening betrof. Daar komt bij dat deze e-mails ruimschoots na de eindinspectie zijn verzonden, zodat [appellant] voldoende gelegenheid heeft gehad de stand van zaken op te maken. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] vanwege dit alles en met name het tijdsverloop, in samenhang met de bewoordingen en de opzet van de berichtgeving in die e-mails erop heeft mogen vertrouwen dat [appellant] tot een finale afwikkeling wenste te komen. Al deze omstandigheden in onderling verband beschouwd, brengen mee dat [appellant] door deze handelwijze bij [geïntimeerde] het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat hetgeen aan huurpenningen verschuldigd was, beperkt bleef tot een bedrag gelijk aan de periode 1 tot en met 7 maart 2013.