ECLI:NL:GHSHE:2014:4085

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.141.224_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van geldleningsovereenkomsten en terugbetaling van aankoopprijs laptop

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 3 januari 2013 en 16 mei 2013. [Appellant] vorderde in eerste aanleg een bedrag van € 3.385,00 van [geïntimeerde], dat hij zou hebben geleend. [Geïntimeerde] betwistte de geldleningen en stelde dat de bedragen die [appellant] aan hem had overgemaakt, vergoedingen waren voor klussen en autoritten. De kantonrechter oordeelde dat beide partijen niet in hun bewijslevering waren geslaagd, wat leidde tot afwijzing van de vorderingen van [appellant] en compensatie van de proceskosten.

In hoger beroep heeft [appellant] vier grieven aangevoerd, maar het hof oordeelde dat hij onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. Het hof onderschreef het oordeel van de kantonrechter dat de bankafschriften en sms-berichten niet voldoende waren om de geldleningen te bewijzen. Ook de vordering tot terugbetaling van de aankoopprijs van een laptop werd afgewezen, omdat [appellant] niet had aangetoond dat hij de laptop had teruggegeven en dat hij recht had op terugbetaling. Het hof bekrachtigde de vonnissen van de rechtbank en veroordeelde [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep.

De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in civiele zaken, vooral bij vorderingen die gebaseerd zijn op geldleningen en koopovereenkomsten. Het hof concludeerde dat de door [appellant] overgelegde stukken niet voldoende waren om zijn claims te onderbouwen, en dat de kantonrechter terecht had geoordeeld dat er geen bewijs was geleverd voor de gestelde geldleningen en de terugbetaling van de laptop.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.141.224/01
arrest van 7 oktober 2014
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats], Indonesië,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. I.A.C. Cools te Tilburg,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.J.T. van Stiphout te Helmond,
op het bij exploot van dagvaarding van 15 augustus 2013, hersteld bij exploot van 26 augustus 2013, ingeleide hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, van 3 januari 2013 en 16 mei 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 799836)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het herstelexploot;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord.
Vervolgens is arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van het volgende.
In de zomer van 2010 heeft [geïntimeerde] enkele malen geldbedragen ontvangen van [appellant].
[appellant] heeft in die periode ook een laptop/computer van [geïntimeerde] gekocht.
3.2.
In de inleidende dagvaarding heeft [appellant] (in conventie) gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling aan hem van een bedrag van € 3.385,00, te vermeerderen met de buitengerechtelijke incasso kosten ter hoogte van € 535,50, alsmede te vermeerderen met de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW vanaf de datum dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.2.1.
Aan deze vordering heeft [appellant], kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. In de periode van 19 juli 2010 tot 4 september 2010 heeft hij op verschillende data geld geleend aan [geïntimeerde] tot een totaalbedrag van € 3.035,00. De leningen blijken volgens [appellant] uit enkele bankafschriften en uit sms-contacten tussen partijen. [appellant] heeft in die periode ook een laptop van [geïntimeerde] gekocht voor een bedrag van € 350,00. Na ontvangst van de laptop bleek deze technisch niet in orde te zijn. [appellant] heeft de laptop toen teruggegeven aan [geïntimeerde], maar heeft van [geïntimeerde] nimmer het aankoopbedrag terug gekregen.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft - kort samengevat - het navolgende verweer gevoerd. Van een of meer geldleningen is geen sprake. De bedragen die [appellant] naar hem heeft overgemaakt of aan hem heeft overhandigd, betroffen vergoedingen voor klussen die [geïntimeerde] in de woning van [appellant] heeft gedaan en autoritten die hij ten behoeve van [appellant] heeft gemaakt. [geïntimeerde] heeft gesteld dat hij voor de autoritten en klussen nog een vordering op [appellant] heeft van € 575,00. Voorts heeft [appellant] een computer van [geïntimeerde] gekocht voor € 400,00 maar heeft [appellant] dat bedrag nooit aan [geïntimeerde] betaald. [geïntimeerde] heeft in reconventie betaling door [appellant] van een bedrag van € 975,00 gevorderd.
3.3.
In het tussenvonnis van 3 januari 2013 heeft de kantonrechter [appellant] opgedragen te bewijzen:
- dat hij in de periode van 19 juli 2010 tot en met 4 september 2010 tot een totaalbedrag van € 3.035,00 geld heeft geleend aan [geïntimeerde];
- dat de koopovereenkomst met betrekking tot de van [geïntimeerde] gekochte laptop ongedaan is gemaakt en hij uit dien hoofde aanspraak kan maken op terugbetaling van de koopprijs van
€ 350,00.
Voorts heeft de kantonrechter [geïntimeerde] opgedragen te bewijzen:
- dat [appellant] hem uit hoofde van verrichte kluswerkzaamheden en autoritten nog € 575,00 is verschuldigd;
- dat [appellant] hem wegens aankoop van een computer € 400,00 is verschuldigd.
Partijen hebben vervolgens afgezien van bewijslevering.
3.4.
In het eindvonnis van 16 mei 2013 heeft de kantonrechter beide partijen niet in de bewijslevering geslaagd geacht. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de (conventionele) vordering van [appellant] en de (reconventionele) vordering van [geïntimeerde] afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.5.
[appellant] heeft in hoger beroep vier grieven aangevoerd, waarvan de eerste drie zich voor gezamenlijke behandeling lenen. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden vonnissen en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties. [geïntimeerde] heeft geen incidenteel appel ingesteld. Nu er geen grief is gericht tegen de afwijzing van de reconventionele vordering van [geïntimeerde], omvat het hoger beroep alleen de afwijzing van de (conventionele) vorderingen van [appellant].
Geldlening
3.6.
[appellant] stelt voldoende te hebben aangetoond dat de genoemde bedragen (ten bedrage van € 3.035,-- in totaal) betaald zijn aan [geïntimeerde], dat het om (een) lening(en) gaat en dat [geïntimeerde] heeft toegezegd de bedragen terug te betalen. Het hof onderschrijft het oordeel van de kantonrechter dat de gegrondheid van de vordering van [appellant] niet reeds volgt uit de door hem overgelegde bankafschriften en sms-berichten. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [geïntimeerde], staat niet vast dat de door [appellant] overgetypte sms-berichten daadwerkelijk tussen partijen zijn verzonden. [appellant] heeft aangevoerd dat hij de telefoon waarop de desbetreffende sms-jes zouden staan zal deponeren bij dit hof, maar heeft dit nagelaten. Alleen op basis van de bankafschriften waarop de (naar het hof begrijpt van [appellant] afkomstige) omschrijving “lening” staat, kan niet als vaststaand worden aangenomen dat tussen partijen overeenkomsten van geldlening zijn gesloten als door [appellant] aan de vordering ten grondslag gelegd. Voorts betreffen de bankafschriften waarop “lening” staat een totaalbedrag van € 1.635,-- en niet van € 3.035,--. De overige bankafschriften hebben een omschrijving als “vakantie” en “GGD” of betreffen geldopnamen uit een geldautomaat. Gelet op de betwisting van [geïntimeerde] zijn ook deze bankafschriften onvoldoende om als bewijs voor een geldlening te dienen. Het door [appellant] in de toelichting op de grieven aangevoerde kan niet leiden tot een ander oordeel, terwijl de door [appellant] als productie 3 overgelegde schriftelijke verklaringen evenmin bijdragen tot het bewijs van de gestelde overeenkomsten van geldlening. Het ter zake gedane bewijsaanbod, inhoudende het horen van de beide personen die de respectieve verklaringen hebben ondertekend, zal dan ook worden gepasseerd.
Laptop
3.7.
Voorts zijn ook in hoger beroep onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [appellant] aanspraak kan maken op terugbetaling van de aankoopprijs van de laptop. Nu [geïntimeerde] stellig ontkent dat [appellant] de koopovereenkomst heeft ontbonden, heeft de kantonrechter [appellant] terecht toegelaten tot bewijslevering. In hoger beroep stelt [appellant] dat hij de laptop heeft teruggevraagd, maar niet terug ontvangen heeft van [geïntimeerde] en dat [appellant] niet weet of [geïntimeerde] de laptop nog heeft. Klaarblijkelijk heeft [geïntimeerde] zich de laptop toegeëigend en wenst [appellant] financiële compensatie te verkrijgen voor deze laptop. [geïntimeerde] heeft als verweer aangevoerd dat hij niet meer over de laptop beschikt, en dat deze samen met een andere laptop en een desktop in bezit van [appellant] zijn.
In eerste aanleg (conclusie / akte van 8 februari 2012) heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij de laptop na twee dagen aan [appellant] heeft geretourneerd omdat hij daarop hem onwelgevallig materiaal had aangetroffen.
Het hof oordeelt als volgt. De bewijslast voor de gestelde toe-eigening rust op [appellant]. [appellant] heeft in dat verband aangeboden een medewerker van de politie te Helmond te doen horen. [appellant] heeft niet onderbouwd wat deze over de gestelde toe-eigening kan verklaren. Evenmin heeft [appellant] nader bewijs bijgebracht of aangeboden ter zake de gestelde
toe-eigening. Ook op dit punt falen de grieven.
3.8.
Het oordeel van de kantonrechter dat het opgedragen bewijs in eerste aanleg niet is geleverd blijft in stand. Nu [appellant] in appel geen andere bewijsmiddelen heeft aangedragen waaraan bewijs van zijn stellingen zou kunnen worden ontleend, ligt het beroepen vonnis voor bekrachtiging gereed. Grief 4 faalt immers, nu de kantonrechter in de gegeven omstandigheden terecht de kosten in eerste aanleg heeft gecompenseerd.
zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld, inclusief de nakosten en de over de proceskosten en de nakosten gevorderde wettelijke rente, als hierna op te nemen.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 299,-- aan verschotten en op € 632,-- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, al deze kosten te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest voor zover het de proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. S. Riemens, C.W.T. Vriezen en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 oktober 2014.