Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geïntimeerde 1] h.o.d.n. Klussenbedrijf [klussenbedrijf 1],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 2] h.o.d.n. Bouwservice [bouwservice],wonende te [woonplaats],
[geïntimeerde 3] v.h.o.d.n. Klussenbedrijf [klussenbedijf 2],wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 487698 \ CV EXPL 12-3271)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
i) tegelijk met de uitspraak in de hoofdzaak geïntimeerden te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen vijf dagen na de uitspraak, dan wel binnen een andere door het hof te bepalen termijn, te betalen al datgene waartoe [appellant] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld;
[geïntimeerden] c.s. heeft in zijn memorie van antwoord aangegeven niet de beschikking te hebben over de stukken van de hoofdzaak. In de daaropvolgende akte heeft [appellant] laten weten dat hij in hoger beroep is gekomen van het vonnis in de hoofdzaak, dat hij met [opdrachtgever 1] een regeling in der minne heeft getroffen en dat de hoofdzaak op de rol van het hof is doorgehaald. Uit de aantekeningen op de rol blijkt dat op 12 november 2013 – derhalve nog voor het indienen van de appeldagvaarding in de vrijwaringszaak - op eensluidend verzoek van partijen, [appellant] als appellant en [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] als geïntimeerden, en onder overlegging van een vaststellingsovereenkomst de hoofdzaak is doorgehaald op de rol van het hof.
[appellant] heeft in deze vrijwaringsprocedure niet het volledige procesdossier van de hoofdzaak, de vaststellingsovereenkomst daaronder begrepen, overgelegd. Die stukken maken derhalve geen deel uit van de onderhavige vrijwaringszaak. Het had op de weg van [appellant] als appellant en als eiser in de vrijwaringszaak gelegen om bij memorie van grieven de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te vermelden en – zo nodig – zijn vordering in hoger beroep daarop aan te passen. Door dit na te laten heeft [appellant] zijn vordering onvoldoende feitelijk onderbouwd. Onduidelijk is immers of en zo ja welk bedrag [appellant] ingevolge de vaststellingsovereenkomst gehouden is [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] te betalen en in hoeverre hij een mogelijk daaruit voortvloeiend recht op regres heeft.
In geen geval is de vordering zoals geformuleerd in r.o. 3.2 onder i) toewijsbaar, reeds omdat er geen sprake meer is van enige relevante veroordeling in de hoofdzaak.
De overige vorderingen zijn vervolgens evenmin toewijsbaar. Een bespreking van de grieven kan daarom achterwege blijven.
€ 308,=