ECLI:NL:GHSHE:2014:4083

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
7 oktober 2014
Zaaknummer
HD 200.140.834_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaring in civiele procedure na beëindiging hoofdzaak met vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep in een vrijwaringsprocedure. De appellant, h.o.d.n. Bouw Adviesbureau, had in de hoofdzaak te maken met een schadevergoeding die was toegewezen aan de opdrachtgevers, de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2], wegens gebreken aan de woning na verbouwingswerkzaamheden. De appellant had de geïntimeerden, die de werkzaamheden hadden uitgevoerd, in vrijwaring opgeroepen. De hoofdzaak was beëindigd met een vaststellingsovereenkomst, maar de appellant had niet alle relevante stukken, waaronder deze overeenkomst, overgelegd in de vrijwaringsprocedure. Hierdoor was de vordering van de appellant onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Het hof overweegt dat de appellant als eiser in de vrijwaringszaak verantwoordelijk was voor het aanleveren van de benodigde documentatie. De appellant had in hoger beroep de vordering geformuleerd om geïntimeerden te veroordelen tot betaling van hetgeen hij in de hoofdzaak mogelijk verschuldigd was, maar zonder de vaststellingsovereenkomst was onduidelijk of en welk bedrag hij daadwerkelijk moest betalen. Het hof concludeert dat de vordering niet toewijsbaar is, omdat er geen relevante veroordeling in de hoofdzaak meer bestaat. De overige vorderingen van de appellant zijn eveneens afgewezen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn vastgesteld op € 308 aan griffierecht en € 1.341 aan salaris advocaat. De uitspraak is gedaan op 7 oktober 2014 door de rechters J.M. Brandenburg, M.G.W.M. Stienissen en P.P.M. Rousseau.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.140.834/01
arrest van 7 oktober 2014
in de zaak van
[appellant] h.o.d.n. Bouw Adviesbureau [bouw adviesbureau],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant],
advocaat: mr. G.A.M.F. Spera te Heerlen,
tegen

1.[geïntimeerde 1] h.o.d.n. Klussenbedrijf [klussenbedrijf 1],wonende te [woonplaats],

2.
[geïntimeerde 2] h.o.d.n. Bouwservice [bouwservice],wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna tezamen aan te duiden als [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. R. Engwegen te Echt;
3.
[geïntimeerde 3] v.h.o.d.n. Klussenbedrijf [klussenbedijf 2],wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde 3],
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 13 januari 2014 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 december 2013, gewezen tussen [appellant] als eiser en geïntimeerden als gedaagden.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 487698 \ CV EXPL 12-3271)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep, met een productie;
- het tegen [geïntimeerde 3] verleende verstek;
- de memorie van grieven, met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerden] c.s.;
- de akte van [appellant];
- de antwoordakte van [geïntimeerden] c.s.
Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
In 2008 en 2009 zijn verbouwingswerkzaamheden uitgevoerd aan de woning van de heer [opdrachtgever 1] en mevrouw [opdrachtgever 2].
[appellant] heeft voor [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] een bouwtekening gemaakt, een bouwvergunning aangevraagd en [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] in contact gebracht met geïntimeerden.
Geïntimeerden hebben de werkzaamheden feitelijk uitgevoerd.
Het dak van de woning dan wel van de aanbouw is gebreken gaan vertonen.
[opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] hebben [appellant] in rechte betrokken en schadevergoeding gevorderd wegens een toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de aannemingsovereenkomst.
[appellant] heeft geïntimeerden in vrijwaring opgeroepen.
In de hoofdzaak (met zaaknummer 463961 CV EXPL 12-709) is [appellant] bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – vonnis van 6 februari 2013 van de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, veroordeeld om aan [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] te betalen een bedrag van € 9.540,55 aan schadevergoeding en € 702,10 aan expertisekosten, verminderd met € 1.850,00 aan openstaande bedragen in reconventie en vermeerderd met de wettelijke rente over de schadevergoeding vanaf 27 januari 2012.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van het vonnis in de hoofdzaak van 6 februari 2013. Het hoger beroep is bij het hof bekend onder zaaknummer HD 200.125.611/01.
De zaak HD 200.125.611/01 is op 12 november 2013 op eensluidend verzoek van partijen, [appellant] als appellant en [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] als geïntimeerden, en onder overlegging van een vaststellingsovereenkomst doorgehaald op de rol.
3.2.
In de onderhavige vrijwaringsprocedure vordert [appellant] om – bij arrest uitvoerbaar bij voorraad – :
i) tegelijk met de uitspraak in de hoofdzaak geïntimeerden te veroordelen om aan [appellant] tegen behoorlijk bewijs van kwijting en binnen vijf dagen na de uitspraak, dan wel binnen een andere door het hof te bepalen termijn, te betalen al datgene waartoe [appellant] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld;
ii) geïntimeerden voorts te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.000,-, dan wel een door het hof te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
iii) geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure in vrijwaring en in de hoofdzaak, inclusief salaris en verschotten van de advocaat, te vermeerderen met de nakosten van € 131,- zonder betekening, dan wel € 199,- in het geval van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten mocht betaling niet uiterlijk binnen veertien dagen na heden plaatsvinden, te rekenen sedert deze termijn tot de dag der algehele voldoening.
3.3.
In het bestreden eindvonnis van 4 december 2013 heeft de kantonrechter onder meer overwogen dat [appellant] een eigen verantwoordelijkheid had en ervoor had moeten zorgen voldoende op de hoogte te blijven van de wijze van uitvoering van de werkzaamheden door zijn onderaannemers.
De kantonrechter heeft de vorderingen afgewezen, met veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
3.4.
[appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn hiervoor onder 3.2. weergegeven vorderingen.
3.5.
Het hof overweegt het volgende. [appellant] vordert in hoger beroep, naast betaling van buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling in de proceskosten, dat geïntimeerden worden veroordeeld aan [appellant] te betalen al datgene waartoe [appellant] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld.
[geïntimeerden] c.s. heeft in zijn memorie van antwoord aangegeven niet de beschikking te hebben over de stukken van de hoofdzaak. In de daaropvolgende akte heeft [appellant] laten weten dat hij in hoger beroep is gekomen van het vonnis in de hoofdzaak, dat hij met [opdrachtgever 1] een regeling in der minne heeft getroffen en dat de hoofdzaak op de rol van het hof is doorgehaald. Uit de aantekeningen op de rol blijkt dat op 12 november 2013 – derhalve nog voor het indienen van de appeldagvaarding in de vrijwaringszaak - op eensluidend verzoek van partijen, [appellant] als appellant en [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] als geïntimeerden, en onder overlegging van een vaststellingsovereenkomst de hoofdzaak is doorgehaald op de rol van het hof.
[appellant] heeft in deze vrijwaringsprocedure niet het volledige procesdossier van de hoofdzaak, de vaststellingsovereenkomst daaronder begrepen, overgelegd. Die stukken maken derhalve geen deel uit van de onderhavige vrijwaringszaak. Het had op de weg van [appellant] als appellant en als eiser in de vrijwaringszaak gelegen om bij memorie van grieven de inhoud van de vaststellingsovereenkomst te vermelden en – zo nodig – zijn vordering in hoger beroep daarop aan te passen. Door dit na te laten heeft [appellant] zijn vordering onvoldoende feitelijk onderbouwd. Onduidelijk is immers of en zo ja welk bedrag [appellant] ingevolge de vaststellingsovereenkomst gehouden is [opdrachtgever 1] en [opdrachtgever 2] te betalen en in hoeverre hij een mogelijk daaruit voortvloeiend recht op regres heeft.
In geen geval is de vordering zoals geformuleerd in r.o. 3.2 onder i) toewijsbaar, reeds omdat er geen sprake meer is van enige relevante veroordeling in de hoofdzaak.
De overige vorderingen zijn vervolgens evenmin toewijsbaar. Een bespreking van de grieven kan daarom achterwege blijven.
3.6.
Het hof zal [appellant] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van geïntimeerden zullen worden vastgesteld op:
– griffierecht
€ 308,=
totaal verschotten € 308,=
en voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
1,5 punten x € 894,= € 1.341,=

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van geïntimeerden worden begroot op € 308,= aan verschotten en op € 1.341,= aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M.G.W.M. Stienissen en P.P.M. Rousseau en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 7 oktober 2014.