Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[V.O.F.] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats],
[appellant 2],wonende te [woonplaats],
[appellante 3],wonende te [woonplaats],
1.[V.O.F.] V.O.F.,
[geïntimeerde 2],
[geïntimeerde 3],
5.Het verdere verloop van de procedure
6.De gronden van het hoger beroep in beide zaken
7.Uiteenzetting van het geschil in beide zaken
8.De beoordeling in de hoofdzaak
Aan [werkplaats] was in eerste aanleg bewijs opgedragen en hij heeft ten een aantal getuigen doen horen. Naar in het vorenoverwogene besloten ligt is hij daarin niet geslaagd.
Thans biedt [werkplaats] andermaal bewijs aan. Het betreft – ten aanzien van datgene wat zij zou willen bewijzen – een algemeen bewijsaanbod en ten aanzien van de te horen getuigen een opsomming van vier getuigen, welke alle vier reeds in eerste aanleg ten verzoeke van [werkplaats] zijn gehoord. Nu niet nader is toegelicht in hoeverre deze getuigen meer of anders kunnen verklaren dan zij al hebben gedaan, is het verzoek deze getuigen te doen horen onvoldoende onderbouwd, zodat het hof daaraan voorbij gaat
De wijziging van (grondslag van de) eis is evenwel in de aanhef van de memorie van antwoord niet aangekondigd zodat de wederpartij daarop ook niet bedacht heeft kunnen zijn. Dat zou betekenen dat [V.O.F.] in de gelegenheid zou moeten worden gesteld daarop te reageren.
Bovendien had van [werkplaats], overeenkomstig het bepaalde in art. 21 Rv., verwacht mogen worden dat zij haar stellingen deugdelijk met feiten (en getallen) onderbouwde en waar nodig kwantificeerde. Dat heeft zij nagelaten. Zij volstaat met op te merken dat [V.O.F.] van het werk “profijt” heeft gehad en concludeert daaruit zonder nadere toelichting dat zij is verrijkt met het bedrag van de gefactureerde werkzaamheden. Waarom dat profijt op dat bedrag moet worden gewaardeerd is niet toegelicht en ligt zonder zodanige toelichting ook niet aanstonds voor de hand. Over haar verarming is door [werkplaats] evenmin iets gesteld. Dat betekent dat [V.O.F.] ook niet gemotiveerd op deze subsidiaire grondslag zou kunnen reageren en dat zou ertoe leiden dat nog een aktewisseling zou moeten worden ingelast. Dit alles leidt tot een onaanvaardbare vertraging en daarmee tot een verstoring van de goede procesorde.
Tot slot merkt het hof op dat de kwestie van de waardevermeerdering van de oplegger kennelijk aan de orde is geweest ter comparitie van 20 april 2012, maar dat niet is gebleken dat [werkplaats] daarin toen geen aanleiding heeft gezien de grondslag van haar vordering aan te vullen. Bij deze stand van zaken kan deze aanvulling van de grondslag van de eis niet in behandeling worden genomen.