In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Limburg. De verdachte, een politieambtenaar, was eerder veroordeeld voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, omdat hij zijn dienstvuurwapen op een collega had gericht. Het hof heeft het beroep van de verdachte tegen het eerdere vonnis behandeld, waarbij de advocaat-generaal bevestiging van het vonnis vorderde, terwijl de verdediging vrijspraak bepleitte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 tot 14 april 2012 in Heerlen zijn dienstvuurwapen op de aangever heeft gericht, wat door getuigen is bevestigd. De verdachte stelde dat het een misplaatste grap was, maar het hof oordeelde dat de omstandigheden zodanig waren dat de aangever zich daadwerkelijk bedreigd voelde. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en het bewezen verklaarde als strafbaar gekwalificeerd.
De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 40 uren, met een subsidiaire hechtenis van 20 dagen. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor zowel de verdachte als de aangever. De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.