Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[geintimeerde 1.],wonende te [woonplaats],
[geintimeerde 2.],wonende te [woonplaats],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [Beheer] Beheer B.V. tegen [geintimeerden] c.s. De zaak betreft een vordering tot ongedaanmaking van een onrechtmatige toestand, waarbij de aanwezigheid van ramen die uitzicht bieden op het perceel van de buurman centraal staat. De vordering is gebaseerd op de artikelen 3:306 en 3:314 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede artikel 73 van de Overgangswet Nieuw Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft vastgesteld dat de ramen in kwestie doorzichtig zijn en geopend kunnen worden, wat in strijd is met de relevante bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank had in eerste aanleg de vordering van [Beheer] toegewezen, maar het hof oordeelt dat de vordering van [geintimeerden] c.s. tot beëindiging van de onrechtmatige toestand is verjaard. Het hof concludeert dat er geen in rechte afdwingbare overeenkomst bestaat die [Beheer] verplicht om de ramen ondoorzichtig en vaststaand te maken. Daarnaast wordt de rij coniferen die door [geintimeerden] c.s. is geplaatst, niet aangemerkt als een gebouw of werk in de zin van het Burgerlijk Wetboek, waardoor [geintimeerden] c.s. niet verplicht is om deze op een bepaalde afstand van de erfgrens te houden. Het hof vernietigt het vonnis in reconventie en wijst de vordering van [geintimeerden] c.s. af, terwijl het vonnis in conventie wordt bekrachtigd. De proceskosten worden toegewezen aan [Beheer].