ECLI:NL:GHSHE:2014:3902

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 april 2014
Publicatiedatum
1 oktober 2014
Zaaknummer
HV200.142.731_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en benadeling van schuldeisers door uitbetaling in natura

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant 2]. De rechtbank Maastricht had op 18 februari 2014 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [appellant 2] niet voldeed aan zijn verplichtingen. De appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], hebben hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de mondelinge behandeling op 2 april 2014 werd duidelijk dat er een bewind was ingesteld over de goederen van [appellant 2]. De beschermingsbewindvoerder had samen met [appellant 2] hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat de bewindvoerder niet-ontvankelijk was in het hoger beroep, omdat hij niet bevoegd was om namens [appellant 2] op te treden in deze procedure.

Het hof beoordeelde vervolgens de inhoudelijke gronden van het hoger beroep. [appellant 2] had aangevoerd dat hij voldeed aan de sollicitatieplicht en dat hij niet gehoord was door de rechtbank. Het hof oordeelde dat, hoewel [appellant 2] niet door de rechtbank was gehoord, dit verzuim in hoger beroep was hersteld. Het hof concludeerde dat [appellant 2] tekort was geschoten in zijn verplichtingen, met name in de sollicitatieplicht, en dat hij zijn schuldeisers had benadeeld door zich uit te laten betalen in natura voor werkzaamheden die hij had verricht. Dit leidde tot de conclusie dat de schuldsaneringsregeling terecht was beëindigd.

Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en verklaarde de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in het hoger beroep. De uitspraak werd gedaan op 10 april 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 10 april 2014
Zaaknummer : HV 200.142.731/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/12/505 R
in de zaak in hoger beroep van:

1.[appellant 1]

h.o.d.n. BuTh Budgethulp Thuis,
gevestigd te [vestigingsplaats],
2.
[appellant 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna afzonderlijk te noemen: [appellant 1] respectievelijk [appellant 2],
advocaat: mr. R.C.C.M. Nadaud te Vaals.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Maastricht van 18 februari 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 februari 2014 en aanvullend beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 21 maart 2014, hebben appellanten verzocht voormeld vonnis te vernietigen en verzocht het verzoek van de bewindvoerder betreffende de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 2] af te wijzen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 april 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant 1] en [appellant 2], bijgestaan door mr. S. Ikiz, waarnemend namens mr. Nadaud;
- de heer W.P.J. Aarts, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 11 februari 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 maart 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Ter terechtzitting en uit de stukken is gebleken dat over de goederen die aan [appellant 2] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren een bewind is ingesteld als bedoeld in artikel 1:431 lid 1 BW.
De ontvankelijkheid
3.2.
Zoals uit de inhoud van de processtukken blijkt heeft de beschermingsbewindvoerder samen met [appellant 2] hoger beroep ingesteld van het vonnis van de rechtbank d.d. 18 februari 2014, waarbij de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 2] tussentijds is beëindigd.
3.2.1.
In het op 25 mei 2012 door de Hoge Raad gewezen arrest (LJN: BV4010) is evenwel overwogen dat het indienen van een verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken niet behoort tot de in art. 1:441 BW bedoelde taak van de beschermingsbewindvoerder, zodat die de schuldenaar niet in rechte vertegenwoordigt bij de indiening van het verzoek. Voorts is door de Hoge Raad overwogen dat ditzelfde geldt voor het aanwenden van een rechtsmiddel tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek.
3.2.2.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof, genoemde uitspraak van de Hoge Raad volgend, tot de slotsom dat de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 18 februari 2014, waarbij de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant 2] tussentijds is beëindigd.
De inhoudelijke beoordeling
3.3.
Bij vonnis van 30 oktober 2012 is ten aanzien van [appellant 2] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.4.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 10 januari 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant 2] een of meer van hun uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en tracht zijn schuldeisers te benadelen.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant 2] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
3.5.
[appellant 2] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant 2] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd:
  • [appellant 2] heeft wel voldaan aan de sollicitatieplicht, de arbeidsplicht en de informatieplicht;
  • [appellant 2] ontkent dat hij neveninkomsten heeft gehad;
  • [appellant 2] is door de rechtbank niet gehoord.
3.5.1.
De bewindvoerder heeft ter zitting zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub e Fw, te beoordelen of er bij [appellant 2], sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het trachten zijn schuldeisers te benadelen.
3.6.2.
Het hof merkt in de eerste plaats op dat [appellant 2] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in eerste aanleg door de rechtbank niet is gehoord. Nu [appellant 2] van het bestreden vonnis in hoger beroep is gekomen, ter zitting in hoger beroep is verschenen en ruimschoots de gelegenheid heeft gehad zijn standpunt te verwoorden, is dit verzuim in zoverre in hoger beroep hersteld en behoeft dit geen nadere bespreking meer.
3.6.3.
Uit de inhoud van de processtukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep is het hof het volgende gebleken.
3.6.4.
Naar aanleiding van het tweede voortgangsverslag d.d. 2 juli 2013, waarin de bewindvoerder de rechter-commissaris op de hoogte heeft gesteld van het feit dat [appellant 2] geen 36 uren per week maar 27,5 uren per week werkzaam is, heeft [appellant 2] op 2 augustus 2013, of in ieder geval een korte periode daarna, een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris ontvangen, waarin hem is gewezen dat hij een arbeidsplicht heeft van 36 uren per week, dat hij minimaal eenmaal per week schriftelijk dient te solliciteren en dat hij zich moet inschrijven bij het CWI en vier uitzendbureaus, voor zover hij dat nog niet heeft gedaan.
3.6.5.
Uit het derde voortgangsverslag van de bewindvoerder d.d. 29 oktober 2013 is het hof gebleken dat [appellant 2] op dat moment nog steeds 27,5 uren per week werkzaam is.
Met betrekking tot de sollicitatie-activiteiten van [appellant 2] stelt het hof aan de hand van de door de bewindvoerder op verzoek van [appellant 2] aan de rechtbank toegezonden bescheiden vast dat [appellant 2] in de periode gelegen tussen de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 1 augustus 2013 en de email van de bewindvoerder met de bijgevoegde bescheiden van [appellant 2] d.d. 30 oktober 2013 slechts viermaal heeft gesolliciteerd bij respectievelijk E + E Koeling en Airco, Hotel Botterweck, Vijver en Filtertechniek [vijver- en filtertechniek] en [interieurbouw] Interieurbouw en dat hij voor het overige vier kopieën van visitekaartjes van vier verschillende uitzendbureaus heeft overgelegd.
3.6.6.
Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 21 maart 2014, heeft [appellant 2] andermaal bescheiden overgelegd betreffende zijn sollicitatie-activiteiten.
Aan de hand van deze bescheiden stelt het hof vast dat [appellant 2] 14 maal een open sollicitatie heeft verzonden, terwijl de RECOFA-richtlijnen voorschrijven dat gericht moet worden gesolliciteerd op bestaande vacatures, 3 maal een handgeschreven sollicitatie heeft verzonden en dat hij slechts eenmaal een afwijzing op een gerichte sollicitatie heeft ontvangen.
Gelet op de RECOFA-richtlijnen, waarin, kort geleden is bepaald dat gemiddeld viermaal per maand dient te worden gesolliciteerd, had [appellant 2], te rekenen vanaf de datum van de waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris d.d. 1 augustus 2013 tot en met januari 2014 bewijs moeten overleggen van ten minste 24 gerichte sollicitaties op “bestaande” vacatures.
3.6.7.
Hetgeen hiervoor met betrekking tot de in het kader van de schuldsaneringsregeling aan [appellant 2] opgelegde arbeidsplicht is overwogen levert naar het oordeel van het hof reeds voldoende grond op om op grond van het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw. de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen, nu [appellant 2] tekort is geschoten in één van de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, onder meer in de aan hem opgelegde sollicitatieplicht, waarvan hem een ernstig verwijt kan worden gemaakt, mede nu hij geacht wordt bekend te zijn met de in het kader van de schuldsaneringsregeling op hem rustende verplichtingen, hij een waarschuwingsbrief heeft gehad en niet is ontheven van zijn (aanvullende) sollicitatieplicht.
3.7.
Met betrekking tot de beeindigingsgrond ex artikel 350 lid 3 aanhef en onder sub e Fw., het trachten schuldeisers te benadelen, overweegt het hof dat ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep genoegzaam is komen vast te staan dat [appellant 2] voor één van zijn voormalige opdrachtgevers, [verhuizingen] Verhuizingen BV, gedurende een substantiële periode tegen betaling in natura - [appellant 2] mocht gebruik maken van een auto die op naam stond van [verhuizingen] Verhuizingen BV - onderhoud heeft gepleegd aan een tuinvijver. Het hof overweegt dat [appellant 2] ook een geldelijke beloning had kunnen bedingen voor deze werkzaamheden, welke beloning, vanaf het moment dat de schuldsaneringsregeling op [appellant 2] van toepassing werd, op de boedelrekening gestort had kunnen worden ten behoeve van de schuldeisers. Door dit echter na te laten en zich te laten uitbetalen in natura heeft [appellant 2] zijn schuldeisers benadeeld, waarvan hem eveneens een ernstig verwijt wordt gemaakt.
3.8.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat de beschermingsbewindvoerder niet ontvankelijk moet worden verklaard in het door hem ingestelde hoger beroep en dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
verklaart de beschermingsbewindvoerder niet-ontvankelijk in het ingestelde hoger beroep;
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2014.