ECLI:NL:GHSHE:2014:39

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
HD 200.121.152-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering inzake rechtmatig belang bij inzage in bescheiden ex artikel 843a Rv

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om een incidentele vordering ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De appellant, [de man], h.o.d.n. [Stucadoorsbedrijf], verzocht om inzage in bepaalde bescheiden van de geïntimeerde, [de man], h.o.d.n. Bodeco, die relevant zouden zijn voor zijn vordering in hoger beroep. De procedure volgde op een eerder vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de vorderingen van de appellant waren afgewezen. De appellant stelde dat hij rechtmatig belang had bij de gevorderde bescheiden, waaronder jaarrekeningen en offertes, om zijn vordering te onderbouwen.

Het hof oordeelde dat de appellant een rechtmatig belang had bij inzage in de offertes die betrekking hadden op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012, aangezien deze informatie relevant was voor de rechtsbetrekking tussen partijen. Echter, het hof wees de vordering tot inzage in jaarrekeningen en grootboekkaarten af, omdat de appellant onvoldoende feiten en omstandigheden had gesteld die zijn rechtmatig belang bij deze stukken onderbouwden. Het hof concludeerde dat de gevorderde facturen en offertes moesten worden verstrekt, maar dat de overige vorderingen in het incident werden afgewezen.

De beslissing over de proceskosten werd aangehouden tot de einduitspraak in de hoofdzaak. De zaak werd verwezen naar de rol voor memorie van antwoord aan de zijde van de geïntimeerde, waarbij verdere beslissingen werden aangehouden. Dit arrest werd uitgesproken op 14 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.121.152/01
arrest van 14 januari 2014
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[de man], h.o.d.n. [Stucadoorsbedrijf] Stucadoorsbedrijf,
wonende te [woonplaats],
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. B.J. Bloemendal te Bergeijk,
tegen
[de man], h.o.d.n. Bodeco,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. E.M.W. Ariaans te Eindhoven,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 19 maart 2013 in het hoger beroep van het door de rechtbank ’s-Hertogenbosch onder zaaknummer/rolnummer 233563/HA ZA 11-1243 gewezen vonnis van 5 september 2012.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 19 maart 2013, waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft bepaald;
- het proces-verbaal van comparitie van 8 april 2013;
- de memorie van grieven met producties, tevens houdende een wijziging van eis en een incidentele vordering ex artikel 843a Rv;
- de conclusie van antwoord in het incident van [geïntimeerde];
Partijen hebben arrest gevraagd in het incident.

6.De beoordeling

In het incident
6.1.
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder meer de volgende feiten vastgesteld, waaraan het hof nog een enkel feit heeft toegevoegd:
Partijen hebben de vennootschap onder firma Bodeco V.O.F. gevoerd. In deze vennootschap nam [geïntimeerde] de schilderwerkzaamheden voor zijn rekening en [appellant] de stukadoorswerkzaamheden.
Voorts hielden partijen ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van de besloten vennootschap Bodeco Products B.V.
In 2007 hebben partijen besloten de samenwerking te beëindigen.
De afspraken omtrent de beëindiging zijn vastgelegd in een overeenkomst.
De overeenkomst, die dateert van 6 augustus 2007, houdt onder meer in dat [appellant] een eenmanszaak gaat beginnen en de klanten van Bodeco V.O.F. zal bedienen waarvoor stukadooropdrachten worden verricht, dat [geïntimeerde] een B.V. gaat beginnen en de klanten van Bodeco V.O.F. zal bedienen waarvoor schilderopdrachten worden verricht en dat partijen zich twee jaar lang zullen onthouden van het verrichten van werkzaamheden die op het terrein van de ander liggen.
In een aparte bijlage, waarnaar in de overeenkomst verwezen wordt, hebben partijen verdere afspraken gemaakt.
Deze bijlage, genummerd 1, luidt, voor zover van belang, als volgt:
“(…)1) Gedurende de eerste twee jaar zullen alle stukadoorswerkzaamheden welke binnenkomen bij Bodeco B.V. i.o. (hierna te noemen Bodeco B.V.) of welke worden aangenomen door Bodeco B.V. één op één worden doorgegeven aan de eenmanszaak Stukadoorsbedrijf [appellant], zulks tot een maximum van 5000 uur per jaar. Boven genoemd aantal van 5000 uur is Bodeco B.V. gerechtigd ook stukadoorswerkzaamheden uit te besteden aan derden. Tot 1 april 2008 zal Bodeco B.V. in ieder geval van deze laatste mogelijkheid geen gebruik maken en derhalve alle opdrachten voor stukadoorswerkzaamheden doorspelen aan Stukadoorsbedrijf [appellant]. Aan deze verplichting verbindt Bodeco B.V. de voorwaarde dat alle aanvragen voor offertes en opdrachten door Stukadoorsbedrijf [appellant] tijdig en naar behoren worden afgewerkt.2)(…)3) Vanaf het derde tot en met het vijfde jaar geldt dat Bodeco B.V. (althans het nieuwe bedrijf van [geïntimeerde]) aan [appellant] Stukadoorsbedrijf een minimum aantal uren zal garanderen voor wat betreft de te verrichten stukadoorswerkzaamheden. Deze aantallen zijn als volgt.3e jaar 3000 uur4e jaar 2000 uur5e jaar 1000 uurof zoveel uren als partijen nader met elkaar overeenkomen.4) De garantie als bedoeld onder 1 en 4 wordt gegeven onder het voorbehoud van overmacht. hiervan is sprake als door marktomstandigheden minder stukadoorswerk voorhanden is. In de garantie zijn ook begrepen de werkzaamheden welke Stukadoorsbedrijf [appellant] rechtstreeks aanneemt bij (bestaande) klanten van Bodeco V.O.F.5) In verband met de door Bodeco B.V. te verrichten administratieve handelingen en verkoophandelingen ten aanzien van de hiervoor bedoelde stukadoorswerkzaamheden zal Stukadoorsbedrijf [appellant] aan Bodeco B.V. over de omzet 5% vergoeding betalen mits het gaat om nieuwe klanten. De omzet welke voortkomt uit offertes welke voor de bouwvak 2007 door Bodeco v.o.f. zijn uitgebracht en na de bouwvak worden uitgevoerd (door Stukadoorsbedrijf [appellant]) vallen onder de omzet waarvoor Stukadoorsbedrijf [appellant] Bodeco B.V. een vergoeding van 5% betaalt.6) Stukadoorsbedrijf [appellant] zal de showroom in het pand [pand] te [vestigingsplaats] mede mogen gebruiken (en daar klanten ontvangen) en betaalt daarvoor ingaande 1 september 2007 aan Bodeco B.V. een maandelijkse vergoeding van € 425,00 exclusief btw. Hiervoor zal Bodeco B.V. maandelijks een factuur sturen. Deze afspraak geldt voor onbepaalde tijd en kan worden opgezegd na twee jaar met een opzegtermijn van drie maanden. Mocht de garantie van 5000 uur als bedoeld in punt 1 niet worden behaald dan is Stukadoorsbedrijf [appellant] gerechtigd het gebruik van de showroom op te zeggen tegen 1 september 2008.7) Partijen zullen elkaar alle benodigde gegevens en informatie doorgeven zoals offertes, een overzicht van gemaakte uren etc. In ieder geval zullen deze gegevens binnen een maand na het verstrijken van ieder kwartaal worden verstrekt. Facturen zullen wederzijds binnen 30 dagen worden voldaan.8) (…)”.
Vanaf 7 augustus 2007 tot eind 2008 heeft [geïntimeerde] 2.357 uren stukadoorswerk aan [appellant] doorgegeven.
Bij brief van 28 januari 2008 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] medegedeeld dat hij vanaf 1 augustus 2008 geen gebruik meer wenst te maken van de showroom aan de [pand] te [vestigingsplaats].
Bij e-mailbericht van 20 april 2009 heeft [appellant] [geïntimeerde] verzocht “zich aan het contract te houden en het stucwerk 1 op 1” aan hem door te geven.
Bij brief van 19 mei 2009 van zijn rechtsbijstandsverzekeraar heeft [geïntimeerde] de beëindigingsovereenkomst ontbonden wegens tekortkomingen van [appellant].
[appellant] heeft bij brief van 14 mei 2010 van zijn advocaat de ontbinding van de beëindigingsovereenkomst ingeroepen wegens tekortkomingen van [geïntimeerde] en deze gesommeerd tot betaling van € 791.464,43.
6.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg in conventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 791.464,53 aan hoofdsom, € 72.121,- aan rente en € 4.500,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 30 april 2010 tot aan de dag van algehele voldoening, alsmede de proceskosten. Hij heeft daartoe gesteld dat [geïntimeerde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van de beëindigingsovereenkomst door slechts 2.357 uren stukadoorswerk door te geven.
6.3.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd een verklaring voor recht te geven dat de beëindigingsovereenkomst per 19 mei 2009 is ontbonden en [appellant] te veroordelen tot betaling van € 8.720,30 aan hoofdsom en € 768,- aan buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met rente en kosten. Hij heeft daartoe gesteld dat hij de beëindigingsovereenkomst bij brief van 19 mei 2009 heeft ontbonden, dat [appellant] een bedrag van € 2.975,- aan achterstallige huur verschuldigd is, alsmede een bedrag van € 5.745,30 aan 5%-omzetvergoeding en dat hij aanspraak heeft op vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
6.4.
In het bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis heeft de rechtbank in conventie de vorderingen van [appellant] afgewezen en hem veroordeeld in de kosten van de procedure en in reconventie [appellant] veroordeeld tot betaling aan [geïntimeerde] van € 425,- (vierhonderdvijfentwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf 1 september 2008 tot aan de dag van algehele voldoening, [geïntimeerde] veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 768,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de datum van het bestreden vonnis en [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling van de na het vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving van het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,- aan salaris advocaat en met de explootkosten van betekening van de uitspraak. Het meer of anders gevorderde heeft de rechtbank afgeweze.n
6.5.
[appellant] kan zich met het vonnis niet verenigen en is ervan in hoger beroep gekomen.
Hij vordert in hoger beroep het vonnis te vernietigen en bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, zijn vorderingen uit de eerste aanleg toe te wijzen, met dien verstande dat de vordering van
€ 791.464,53 inclusief BTW vervalt, waarvoor in de plaats komt een vordering van
€ 231.940,17, te vermeerderen met wettelijke rente, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide procedures.
6.6.
In het incident vordert [appellant] om [geïntimeerde] te bevelen over te gaan tot openlegging van zijn boeken, bescheiden en geschriften, dan wel afgifte van bescheiden – meer in het bijzonder tot overlegging van de grootboekkaarten en jaarrekeningen over de jaren 2006 tot en met heden, offertes over de jaren 2007 tot en met heden en facturen over de jaren 2007 tot en met heden van andere stukadoors aan [geïntimeerde], met betrekking tot stukadoorswerkzaamheden aan klanten en facturen in verband met materialen – binnen twee weken na het arrest van het hof, op last van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag waarop [geïntimeerde] in gebreke blijft om aan het arrest te voldoen.
6.7.
[geïntimeerde] voert verweer tegen de incidentele vordering.
Hij stelt daartoe kort gezegd dat [appellant] geen rechtmatig belang heeft bij stukken die niet zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012 en geen rechtmatig belang heeft bij verstrekking van jaarrekeningen, grootboekkaarten en offertes, dat [appellant] onvoldoende gespecificeerd heeft welke grootboekkaarten en offertes hij wil inzien en dat [geïntimeerde] niet gehouden is inzage te geven in bedrijfsgevoelige informatie als jaarstukken, nu die jaarstukken niet nodig zijn voor de onderbouwing van de vordering van [appellant].
6.8.
Het hof stelt allereerst vast dat [geïntimeerde] geen verweer heeft gevoerd tegen de door [appellant] gevorderde afgifte van facturen over de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012 van andere stukadoors aan [geïntimeerde], met betrekking tot stukadoorswerkzaamheden aan klanten en facturen in verband met materialen.
De incidentele vordering ligt in zoverre voor toewijzing gereed.
6.9.
Verder is het hof van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen voor zover daarbij inzage of afgifte wordt gevorderd van stukken buiten de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012. Onder punt 29 van de memorie van grieven stelt [appellant] dat het bij zijn vordering gaat om stukken die allemaal betrekking hebben op de periode van (1 augustus) 2007 tot en met (1 augustus) 2012. [appellant] laat na toe te lichten waarom hij dan elders in de memorie van grieven ook afgifte vordert van stukken van na die periode en licht slechts summier toe waarom hij ook afgifte vordert van de jaarrekeningen en grootboekkaarten over het jaar 2006. Een rechtmatig belang bij inzage in die stukken is uit die summiere toelichting niet gebleken.
6.10.
Ter beoordeling ligt dan voor de vraag of [geïntimeerde] inzage dient te verschaffen in zijn jaarrekeningen, grootboekkaarten en offertes die zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012.
6.11.
Ingevolge artikel 843a Rv kan degene die daarbij rechtmatig belang heeft inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft.
6.12.
[appellant] stelt dat hij een rechtmatig belang heeft bij zijn incidentele vordering: hij heeft de gevorderde bescheiden nodig ter onderbouwing van zijn vordering in hoger beroep, waarbij, zo begrijpt het hof, uit artikel 7 van bijlage 1 bij de beëindigingsovereenkomst van
6 augustus 2007 volgt dat de bescheiden relevant zijn voor de rechtsbetrekking (zie nummer 26 van de memorie van grieven), en de vordering voor het overige kennelijk is gegrond op artikel 843a Rv.
6.13.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] een rechtmatig belang bij inzage in de offertes die zien op de hiervoor vastgestelde periode. Dat volgt reeds uit artikel 7 van bijlage 1 bij de beëindigingsovereenkomst. Partijen zijn blijkens dat artikel immers overeengekomen “[dat zij] elkaar alle benodigde gegevens en informatie doorgeven zoals offertes (…)”. Nu artikel 7 van bijlage 1 bij de beëindigingsovereenkomst een recht op afschrift geeft die de offertes omvat, is een verdere afweging niet meer aan de orde.
6.14.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] echter onvoldoende concrete feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat hij een rechtmatig belang heeft bij inzage in de jaarrekeningen en grootboekkaarten. Anders dan van de offertes kan van de jaarrekeningen en grootboekkaarten niet zonder meer worden aangenomen dat zij vallen onder artikel 7 van bijlage 1 bij de beëindigingsovereenkomst van partijen. Verder valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [appellant] die stukken nodig heeft ter onderbouwing van zijn vordering.
6.15.
De incidentele vordering dient derhalve te worden toegewezen wat betreft de facturen die zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012 van andere stukadoors aan [geïntimeerde], met betrekking tot stukadoorswerkzaamheden aan klanten en facturen in verband met materialen, en wat betreft de offertes die zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012.
6.16.
Het hof ziet geen aanleiding een dwangsom te verbinden aan de verplichting van [geïntimeerde] afschrift te verschaffen van de bescheiden als hierna te melden en wijst de incidentele vordering in zoverre af.
6.17.
De beslissing over de proceskosten in het incident zal het hof aanhouden.
In de hoofdzaak
6.18.
De zaak zal naar de rol verwezen worden voor memorie van antwoord. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

7.De beslissing

Het hof:
in het incident:
veroordeelt [geïntimeerde] om binnen twee weken na heden aan [appellant] afschrift (in kopie) te verschaffen van de facturen die zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012 van andere stukadoors aan [geïntimeerde], met betrekking tot stukadoorswerkzaamheden aan klanten en facturen in verband met materialen, en wat betreft de offertes die zien op de periode van augustus 2007 tot en met juli 2012;
wijst af het meer of anders gevorderde;
houdt de beslissing over de proceskosten aan tot de einduitspraak in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 25 februari 2014 voor memorie van antwoord aan de zijde van [geïntimeerde];
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden en J.R. Sijmonsma en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op14 januari 2014.