ECLI:NL:GHSHE:2014:3883

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
1 oktober 2014
Publicatiedatum
30 september 2014
Zaaknummer
20-000358-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van diefstal met geweld met voorwaardelijke gevangenisstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 1 oktober 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Maastricht. De verdachte was eerder veroordeeld voor het medeplegen van diefstal met geweld, gepleegd op 15 maart 2011 in Brunssum. De rechtbank had de verdachte een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en heeft vastgesteld dat de verdachte samen met twee anderen een 67-jarige man heeft overvallen in zijn woning. De verdachte en zijn mededaders hebben het slachtoffer onder geweld en bedreiging gedwongen om geld af te geven. Het hof heeft de bewezenverklaring van de diefstal met geweld bevestigd, maar heeft de straf anders vastgesteld. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, heeft het hof besloten om de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen.

De verdachte is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden, met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 350,-, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de vordering voor het overige afgewezen. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000358-12
Uitspraak : 1 oktober 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 24 januari 2012 in de strafzaak met parketnummer 03-700500-11 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1975],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de verdachte ter zake van - kort gezegd - medeplegen van diefstal met geweld veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel van deze gevangenisstraf heeft de rechtbank algemene en bijzondere voorwaarden verbonden.
Voorts heeft de rechtbank beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij
[slachtoffer].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
  • verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaren, met daaraan verbonden, naast de algemene voorwaarden, de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht en de bijzondere voorwaarden genoemd in de Pro Justitia-rapporten;
  • de vordering van de benadeelde partij zal toewijzen tot een bedrag van € 350,- te vermeerderen met de wettelijke rente, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en voor het overige de vordering zal afwijzen.
De raadsman van verdachte heeft:
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ter zake van de bewezenverklaring en de vordering van de benadeelde partij;
  • primair bepleit dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging;
  • subsidiair verzocht om, indien het hof verdachte strafbaar verklaart, de door de advocaat-generaal gevorderde straf te matigen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 maart 2011 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten (ongeveer) Euro 50,-, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij en/of zijn mededader(s):
- op de voordeur van de woning van die [slachtoffer] heeft/hebben geklopt en/of
- (vervolgens) door de (door die [slachtoffer]) geopende deur naar binnen is/zijn gegaan en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] in een verwurging heeft/hebben genomen en/of
- een doek voor de mond van die [slachtoffer] heeft/hebben gehouden en/of
- (vervolgens) die [slachtoffer] naar de huiskamer heeft/hebben gesleept en/of
- (vervolgens) op die [slachtoffer] is/zijn gaan zitten en/of
- (vervolgens) tape om de voeten van die [slachtoffer] heeft/hebben gewikkeld en/of
- (vervolgens) zijn handen en/of zijn hoofd heeft/hebben getaped en/of
- tegen die [slachtoffer] heeft/hebben gezegd: "Ik weet dat jij geld hebt".
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 maart 2011 in de gemeente Brunssum tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld, te weten Euro 50,-, toebehorende aan [slachtoffer], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij en zijn mededaders:
- op de voordeur van de woning van die [slachtoffer] hebben geklopt en
- vervolgens door de (door die [slachtoffer]) geopende deur naar binnen zijn gegaan en
- vervolgens die [slachtoffer] in een verwurging hebben genomen en
- een doek voor de mond van die [slachtoffer] hebben gehouden en
- vervolgens die [slachtoffer] naar de huiskamer hebben gesleept en
- vervolgens op die [slachtoffer] zijn gaan zitten en
- vervolgens tape om de voeten van die [slachtoffer] hebben gewikkeld en
- vervolgens zijn handen en zijn hoofd hebben getaped en
- tegen die [slachtoffer] hebben gezegd: "Ik weet dat jij geld hebt".
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft betoogd dat verdachte op grond van het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht alsmede gelet op de beslissing van het hof ex artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering en de eigen indruk van het hof van de verdachte ter terechtzitting, dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft in dit verband, onder verwijzing naar (onder meer) Pro Justitia-rapporten uit 2007 die zijn opgesteld in het kader van een andere strafzaak, aangevoerd dat verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde lijdende was aan een dusdanige gebrekkige ontwikkeling en/of stoornis van de geestvermogens dat het ten laste gelegde hem in strafrechtelijke zin niet kan worden toegerekend.
Het hof overweegt dat in het kader van de beoordeling van het verweer van de raadsman het hof acht heeft geslagen op de inhoud van de meest recente, over de persoon van verdachte opgemaakte, Pro Justitia-rapporten, te weten:
  • een deskundigenrapport opgesteld naar aanleiding van een psychiatrisch onderzoek naar de persoon van verdachte d.d. 12 maart 2013, opgemaakt door C.G. Huisman, psychiater;
  • een deskundigenrapport opgesteld naar aanleiding van een psychologisch onderzoek naar de persoon van verdachte d.d. 22 maart 2013, opgemaakt door S. Labrijn, GZ-psycholoog.
Uit voornoemde rapporten, in onderling samenhang bezien, blijkt dat verdachte ten tijde van het ten laste gelegde feit lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, namelijk zwakzinnigheid. De rapporteurs adviseren om verdachte (in ernstige mate) verminderd toerekeningsvatbaar te achten, nu hij als gevolg van deze gebrekkige ontwikkeling in zijn geestvermogens, die mogelijk nog negatief werd beïnvloed door middelengebruik, beperkt was in zijn oordeelsvorming. De deskundigen achtten verdachte verminderd toerekeningsvatbaar. Door deskundige Huisman wordt dienaangaande (onder meer) gesteld dat verdachte enig inzicht heeft in goed en kwaad (p. 13) en door deskundige Labrijn dat verdachte gedragsalternatieven had, zoals het kunnen vragen om hulp aan een hulpverlener (p. 17).
Op grond van deze conclusies, waarmee het hof zich kan verenigen en die het tot de zijne maakt, alsmede zijn eigen indruk van de persoon van verdachte ter terechtzitting acht het hof het aannemelijk dat verdachte op 15 maart 2011 (de dag waarop hij het bewezen verklaarde feit pleegde) lijdende was aan de hiervoor genoemde gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, op grond waarvan verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde verminderd toerekeningsvatbaar is. Naar het oordeel van het hof is op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting echter niet aannemelijk geworden dat bij verdachte ieder inzicht in zijn handelen heeft ontbroken en dat hij derhalve niet de vrijheid zou hebben gehad om zijn wil te bepalen. De enkele omstandigheid dat in oudere Pro-Justitia rapporten, die zich overigens niet in het dossier bevinden, is geadviseerd om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te achten, acht het hof voor dat juridisch verstrekkende oordeel tegen de achtergrond van de recentere rapporten en de eigen indruk van het hof van de persoon van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, onvoldoende.
Het verweer wordt derhalve verworpen.
Er zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden, die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte samen met twee andere personen een 67-jarige man heeft overvallen in zijn woning. Verdachte en zijn mededaders zijn naar de woning van het slachtoffer gegaan, na een tip van verdachte dat daar geld aanwezig zou zijn. Het slachtoffer is vervolgens in een verwurging genomen, er is een doek in zijn mond gedaan en hij is gekneveld. Onder geweld en bedreiging met geweld werd zijn woning doorzocht naar geld.
De verdachten hebben zich kennelijk alleen laten leiden door hun zucht naar financieel gewin zonder ook maar één moment stil te staan bij de mogelijke ernstige gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. Verdachte heeft het slachtoffer in een situatie gebracht die uitermate beangstigend moet zijn geweest, zoals ook blijkt uit hetgeen het slachtoffer ter terechtzitting naar voren heeft gebracht. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke feiten nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Feiten als de onderhavige schokken bovendien de rechtsorde en dragen - met name door het gewelddadige karakter daarvan - bij aan het ontstaan en in stand houden van gevoelens van onveiligheid, ook bij anderen dan degenen die daarvan rechtstreeks het slachtoffer zijn.
Het hof houdt tevens rekening met de omstandigheid dat verdachte misbruik heeft gemaakt van het door het slachtoffer, in hem gestelde vertrouwen. Het slachtoffer was immers een bekende van verdachte en hij heeft verdachte nietsvermoedend binnen gelaten. Nadien heeft verdachte zich als zogenaamd slachtoffer laten vastbinden.
Bij de bepaling van de straf heeft het hof acht geslagen op de binnen de zittende magistratuur ontwikkelde oriëntatiepunten, dienende als indicatie voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid. Op grond van het van toepassing zijnde oriëntatiepunt is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur (3 jaar) in beginsel geboden.
Het hof heeft eveneens kennis genomen van hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht.
Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij onder invloed van zijn medeverdachten, die gebruik hebben gemaakt van zijn beïnvloedbaarheid en hem hebben gestimuleerd om middelen te gebruiken, is meegegaan. Het hof acht de hiervoor weergegeven verklaring van verdachte over de situatie waarin hij verkeerde en zijn beweegredenen aannemelijk. Dat laat echter onverlet dat verdachte wel andere gedragsalternatieven had en het geen betoog behoeft dat het verdachte een evident onjuiste beslissing heeft genomen.
Gelet op de persoon van verdachte en de hiervoor genoemde bijzondere omstandigheden van de zaak zal het hof, ondanks de aard en de ernst van het feit, geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Bij dat oordeel heeft het hof tevens rekening gehouden met:
  • de hiervoor genoemde conclusies van de deskundigen in de Pro-Justitia rapporten dat het feit verminderd aan verdachte is toe te rekenen;
  • dat uit een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d.
  • dat uit hetgeen door en namens verdachte ter terechtzitting naar voren is gebracht blijkt dat hij thans onder begeleiding van de Maatman Groep en een curator staat. In het kader van deze begeleiding heeft verdachte afspraken gemaakt om recidive te voorkomen, heeft hij huisvesting en een dagbesteding.
Het hof zal volstaan met een forse voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van voorarrest. Het hof acht termen aanwezig om aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf, naast de algemene voorwaarden, de door de advocaat-generaal gevorderde bijzondere voorwaarden te verbinden.
Met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met de bijzondere voorwaarden wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 775,-, zijnde € 125,- aan materiële schade en
€ 650,- aan immateriële schade. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep (hoofdelijk met zijn mededaders) toegewezen tot een bedrag van € 700,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
De benadeelde partij heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de helft van het toegewezen bedrag, te weten € 350,-, reeds is voldaan door de medeverdachte. Voorts overweegt het hof dat uit het dossier onvoldoende is gebleken dat de schadepost “sleutelbos” ter hoogte van € 75,- door verdachte of zijn mededaders is veroorzaakt. Het hof zal derhalve dat deel van de vordering afwijzen.
Ten aanzien van de overige gevorderde materiële en immateriële schade (in totaal € 350,-), die niet door de verdediging is betwist, is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot dat bedrag. Verdachte en zijn mededader zijn tot vergoeding van die schade gehouden zodat dat deel van de vordering zal worden toegewezen, te verhogen met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Het hof zal de verdachte veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarende hierna te noemen algemene voorwaarden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:

Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:

  • zich voor het einde van de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Stelt als bijzondere voorwaardendat verdachte zich gedurende de proeftijd stelt onder het toezicht van de Reclassering Nederland en zich zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen, door of namens deze instelling te geven, te weten dat hij
  • blijft meewerken aan de begeleiding die hij krijgt van de Maatman Zorggroep;
  • in overleg met de curator van verdachte, de heer J.H.W.A. Florisse, afspraken maakt ten aanzien van het onthouden of beperken van bezoeken aan bepaalde plaatsen, zoals kermissen en de manege waar hij de medeverdachten heeft ontmoet;
  • geen scooter of brommer zal bezitten;
  • meewerkt aan een gestructureerde daginvulling;
  • niet in (de omgeving van) Heerlen gaat wonen;
  • zich zal houden aan geplande begeleidingsmomenten;
  • meewerkt aan het monitoren van (soft)drugs gebruik door de (verslavings)reclassering.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro)en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro) als vergoeding,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 15 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. A.J.M. van Gink, voorzitter,
mr. H. Eijsenga en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. van der Pijl, griffier,
en op 1 oktober 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.