hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet,
als beginnend bestuurder en/of
terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994
een personenauto heeft bestuurd, rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften,
terwijl hij, verdachte, een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
terwijl hij, verdachte, heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een – gelet op de verkeerssituatie – te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
terwijl hij, verdachte, (op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) heeft ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto's achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
vervolgens (net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met het/de (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren,
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is aangereden en/of gebotst en/of vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevonden, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A.
hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door hoogst roekeloos en/of zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of zeer, althans aanmerkelijk onoplettend te rijden, immers heeft hij:
als beginnend bestuurder en/of
terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en/of
gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een – gelet op de verkeerssituatie – te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
(op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto's achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
(net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met de/het (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren,
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 1] is aangereden en/of gebotst waardoor aan haar zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedeldak impressiefractuur/schedelbasisfractuur en/of een tibiaschachtfractuur, of zodanig letsel is toegebracht dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan en/of waarna verdachte vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 1] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevond, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken;
B.
hij op of omstreeks 6 mei 2013 te Etten-Leur als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee op de weg, de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften:
als beginnend bestuurder en/of
terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en/of
terwijl hij, verdachte, onder invloed was van alcohol en/of (een) ander(e) middel(en)/stof(fen) welke de rijvaardigheid kan/kunnen beïnvloeden en hij derhalve in een toestand verkeerde, bedoeld in artikel 8, eerste, tweede of derde lid van de Wegenverkeerswet 1994, dan wel na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, tweede, zesde, achtste of negende lid van de Wegenverkeerswet 1994 en/of
een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en/of
heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid, in elk geval met een hogere dan de ter plaatse geldende maximum snelheid van 50 kilometer per uur en/of
(op gevaarlijke wijze) een of meerdere voertuig(en) heeft ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, onder andere een vrachtwagen en/of twee, althans meerdere, personenauto's achter elkaar heeft ingehaald, (zeer) kort voordat de Liesbosweg een (scherpe) bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en/of
vervolgens (net voor die bocht) plotseling naar rechts heeft gestuurd waarbij hij, verdachte, met het/de (linker) wiel(en) van zijn auto een middengeleider heeft geraakt ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren,
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 2] is aangereden en/of gebotst en/of (waarbij voornoemde [slachtoffer 2] schade en/of letsel is toegebracht) en/of waarna verdachte vervolgens, terwijl voornoemde [slachtoffer 2] zich onder, dan wel in de directe nabijheid van de personenauto van verdachte bevond, gas heeft gegeven en is blijven geven teneinde zich aan zijn aanhouding te onttrekken en/of door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies, zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, bewezen zal verklaren. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft hij aangevoerd dat op basis van het verkeersgedrag, verdachtes handelen na de aanrijding, zijn verklaring ter terechtzitting in eerste aanleg en de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2], kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke slachtoffers willens en wetens heeft aanvaard. Immers heeft verdachte zelf verklaard dat hij weg wilde komen van de politie, hij erg risicovol bezig was, met veel te hoge snelheid reed en veel teveel met zichzelf bezig was, aldus de advocaat-generaal. Daarnaast hebben de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaard dat verdachte als een idioot wegreed, zijn snelheid extreem hoog was, hij over de stoep en door rood licht reed en zigzagde door het verkeer.
Door de verdediging is bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd, alsmede van de schuldvariant roekeloosheid, zoals dit subsidiair onder A ten laste is gelegd. Hiertoe heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat op basis van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet kan worden geconcludeerd dat er sprake zou zijn geweest van de aanmerkelijke kans op een ongeluk met dodelijke afloop, laat staan dat verdachte deze aanmerkelijke kans bewust zou hebben aanvaard.
Door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
Op 6 mei 2013, omstreeks 10.50 uur, vond er tussen verdachte en [een persoon] een vechtpartij plaats in de nabijheid van de kruising van de Liesbosweg en het Schoonhout binnen de bebouwde kom van Etten-Leur. De toevallig ter plaatse zijnde verbalisant [verbalisant] is hierop afgegaan en heeft beide vechtende mannen uit elkaar gehaald en tegen verdachte gezegd dat hij nog een verklaring van hem wilde afnemen. Verdachte heeft vervolgens plaats genomen achter het stuur van zijn auto, welke auto zich bevond op een parkeerterrein aan de Liesbosweg. Verdachte heeft de auto gestart en is achteruit van het parkeerterrein de Liesbosweg opgereden om vervolgens met hoge snelheid vooruit richting de kruising met het Schoonhout te rijden. Verdachte heeft verklaard dat hij niet in aanraking wilde komen met de politie. Op het kruispunt heeft verdachte een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en heeft zijn weg vervolgd en – in strijd met de ter plaatse geldende maximumsnelheid van 50 km/h – met een hoge snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur gereden. Toen verdachte zag dat de politie achter hem aankwam, heeft hij een vrachtwagen en twee personenauto’s ingehaald. Verdachte heeft alvorens hij inhaalde, gekeken of er geen tegenliggers aankwamen. Om deze voorliggers te kunnen inhalen heeft verdachte moeten rijden op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer. Eén en ander vond plaats kort voordat de Liesbosweg een scherpe bocht naar links maakt, met aldaar een middengeleider, alsmede een verkeersdrempel in de weg gelegen. Verdachte heeft deze bocht met onverminderde snelheid genaderd.
Vervolgens heeft verdachte net voor die bocht een plotselinge stuurbeweging naar rechts gemaakt om, naar eigen zeggen, uit te wijken voor een tegemoetkomende vrachtwagen. Ten gevolge van deze plotselinge stuurbeweging is zijn auto in een slip geraakt en is verdachte de macht over het stuur kwijtgeraakt. De auto is gaan driften en tegen een trottoirband gekomen. De auto van verdachte is, na te zijn geroteerd en haaks op zijn oorspronkelijke rijrichting door de rechts van de rijbaan van de Liesbosweg gelegen grasberm te zijn geslipt, ter hoogte van de voetganger- en fietsoversteekplaats tot stilstand gekomen in de bosjes gelegen tussen het voetpad en het fietspad. Daar heeft de achterkant van de auto van verdachte twee jonge meisjes geraakt, te weten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], die daar met hun moeder liepen te wandelen. Nadat het voertuig tot stilstand was gekomen, is verdachte gas blijven geven, maar is het hem niet gelukt om weg te komen. De meisjes werden door de moeder van [slachtoffer 1] onder het voertuig uit getrokken. Om 10.53 uur is verdachte aangehouden.
De kinderen zijn (ernstig) verwond naar het ziekenhuis afgevoerd. Blijkens de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 1] had zij een schedeldak impressiefractuur en een tibiaschachtfractuur. Aan beide fracturen is zij diezelfde dag nog geopereerd. Blijkens de medische verklaring met betrekking tot [slachtoffer 2] had zij een wond aan haar voorhoofd en knieholte en een gezwollen enkel.
Verdachte was op de datum van het ongeval aan te merken als een beginnend bestuurder, nu hem voor het eerst op 9 februari 2009 een geldig rijbewijs was afgegeven. Bij besluit van 1 november 2012 is dit rijbewijs van verdachte – althans categorie B van dit rijbewijs – ongeldig verklaard, omdat verdachte onvoldoende had meegewerkt aan een alcoholslotprogramma.
Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek in de zin van artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het hof heeft niet vast kunnen stellen dat verdachte de auto heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank dat het alcoholgehalte van zijn bloed hoger was dan 0,2 milligram per milliliter bloed, dan wel dat hij – kort weergegeven – verkeerde onder invloed van een stof die de rijvaardigheid kon verminderen. Ook de omstandigheid dat verdachte een “A” heeft geblazen bij een indicatieve blaastest en de verklaring van verdachte dat hij had gedronken, rechtvaardigt voornoemde gevolgtrekking niet. Immers, de blaastest is een indicatieve test en de door verdachte afgelegde verklaringen geven onvoldoende weer in welke mate verdachte onder invloed verkeerde van alcoholhoudende drank.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat verdachte – nadat hij met zijn auto tot stilstand was gekomen en de twee kinderen zich nog onder dan wel in de directe nabije omgeving van zijn auto bevonden – gas is blijven geven, juridisch gezien niet bijdraagt aan het bewijs voor één van de ten laste gelegde feiten. Uit de Verkeersongevallenanalyse is immers gebleken dat het technisch gezien onmogelijk was dat de auto van verdachte de plaats van het ongeval kon verlaten, omdat de auto met de bodemplaat op de betonbanden van de groenvoorziening vastzat en bovendien de voorband van het linker voorwiel drukloos was, waardoor de auto feitelijk niet meer werd aangedreven. Bovendien is aan de hand van de voorhanden zijnde bewijsmiddelen niet vast te stellen dat verdachte op dat moment wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij de twee jonge kinderen had aangereden en zij zich nog onder of in de directe nabijheid van de auto bevonden. De omstandigheid dat verdachte ten tijde van zijn overbrenging naar het politiebureau bij de verbalisanten heeft geïnformeerd naar de toestand van de slachtoffers die hij had aangereden, kan hier evenmin aan bijdragen. Immers is niet vast te stellen wanneer verdachte de wetenschap heeft verkregen dat hij twee personen had aangereden. Hierdoor is niet uit te sluiten dat – zoals verdachte dit zelf heeft verklaard – hij dit ten tijde van zijn aanhouding heeft gehoord van een verbalisant en dat hij pas op dat moment de slachtoffers heeft zien liggen.
Wel is het voor het hof duidelijk dat dit handelen van verdachte zeer beangstigend moet zijn geweest voor de slachtoffers en de ooggetuigen, in het bijzonder de moeder van het slachtoffer [slachtoffer 1], welke heeft verklaard dat zij bang was dat verdachte over de kinderen heen zou rijden.
Het hof ziet zich gesteld voor de vraag of tot een bewezenverklaring kan worden gekomen van het primair dan wel het subsidiair onder A en/of B ten laste gelegde.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd
Allereerst merkt het hof op dat geenszins is komen vast te staan dat verdachte met de personenauto is gaan rijden met de vooropgezette bedoeling om iemand van het leven te beroven. Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard nooit deze intentie te hebben gehad. Van onvoorwaardelijk opzet op levensberoving van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is naar het oordeel van het hof dan ook geen sprake.
Voorts dient het hof de vraag te beantwoorden of ten aanzien van het rijgedrag van verdachte vastgesteld kan worden dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet op
de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg
– zoals in het onderhavige geval van poging tot doodslag – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het moet daarbij gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Niet alleen is vereist dat verdachte in dat geval wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen.
Blijkens de voornoemde door het hof vastgestelde feiten heeft verdachte op 6 mei 2013 als beginnend bestuurder waarvan het rijbewijs ongeldig was verklaard, een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd, op een gevaarlijke wijze meerdere voertuigen ingehaald om vervolgens net voor een scherpe bocht naar links plotseling naar rechts te sturen, waardoor hij de macht over het stuur heeft verloren en in een slip is geraakt. Vervolgens is verdachte in het naast de weg gelegen plantsoen terecht gekomen waar zich een voet- en fietspad bevond. Daarbij heeft hij [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangereden. Verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij meerdere verkeersovertredingen heeft begaan, hij met een veel te hoge snelheid heeft gereden en daarbij veel risico heeft genomen. Daarbij heeft verdachte verklaard dat hij kort voor het incident in paniek was weggereden uit angst te worden gecontroleerd door een politieambtenaar, omdat er wat met zijn rijbewijs aan de hand zou zijn.
Het hof richt zich voor de beantwoording van de vraag van het voorwaardelijk opzet in de onderhavige zaak op een waardering van de aard van de gedragingen van de verdachte en de feitelijke omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het hof is van oordeel dat uit de gedragingen van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht onvoldoende kan worden afgeleid dat verdachte ten tijde van zijn risicovolle verkeersgedrag de aanmerkelijke kans dat daardoor één of meerdere personen, meer bepaald [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] om het leven zouden komen, bewust heeft aanvaard of op de koop heeft toegenomen. Hoewel er sprake is van zeer onvoorzichtig rijgedrag, kan naar het oordeel van het hof niet gezegd worden dat deze gedragingen zo zeer zijn gericht op de dood van één of meer personen, meer bepaald op de dood van [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijke kans hierop bewust heeft aanvaard. Uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt niets omtrent enige wetenschap of enig bewustzijn van verdachte met betrekking tot de aanwezigheid van de (uiteindelijke) slachtoffers ter plaatse. Bovendien is er naar ’s hofs oordeel tevens sprake van een contra-indicatie voor de vaststelling dat verdachte de aanmerkelijke kans op een ongeval met dodelijke afloop heeft aanvaard. Immers heeft verdachte alvorens hij de voorliggers wilde inhalen een aantal malen gekeken of hij – naar het hof begrijpt – veilig kon inhalen en heeft verdachte plotseling naar rechts gestuurd om een aanrijding met een tegemoetkomende vrachtwagen te voorkomen, waarmee verdachte getracht heeft een ongeval te vermijden.
Gelet op het vorenstaande is het hof met de verdediging, doch anders dan de advocaat-generaal en de rechtbank, van oordeel dat het uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen volgend rijgedrag van verdachte niet toereikend is om bewezen te verklaren dat verdachte (al dan niet in voorwaardelijke zin) het opzet heeft gehad om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven te beroven.
Het hof spreekt verdachte vrij van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van de subsidiair onder A ten laste gelegde roekeloosheid
Naar het oordeel van het hof kan uit bovenomschreven feiten en omstandigheden niet worden vastgesteld dat sprake is van roekeloosheid in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, nu niet is voldaan aan de vereisten die in de jurisprudentie van de Hoge Raad daaraan worden gesteld. Op grond daarvan geldt dat van roekeloosheid als zwaarste, aan opzet grenzende, schuldvorm slechts sprake is in uitzonderlijke gevallen. Daarbij verdient volgens de Hoge Raad opmerking dat “roekeloosheid” in de zin van de wet een specifieke betekenis heeft die niet noodzakelijkerwijs samenvalt met wat in het normale spraakgebruik onder “roekeloos” – in de betekenis van onberaden – wordt verstaan (vgl. HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:960, NJ 2014, 25). Met name kan in het onderhavige geval aan de hand van de criteria, zoals geformuleerd door de Hoge Raad, niet worden vastgesteld dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedragingen van verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Het hof komt tot de volgende bewezenverklaring.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair onder A en B ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
A.
hij op 6 mei 2013 te Etten-Leur als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende over de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig te rijden, immers heeft hij:
als beginnend bestuurder en
terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
een rood uitstralend verkeerslicht genegeerd en
gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een – gelet op de verkeerssituatie – te hoge snelheid en
op gevaarlijke wijze meerdere voertuigen ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, een vrachtwagen en twee personenauto's achter elkaar heeft ingehaald, zeer kort voordat de Liesbosweg een scherpe bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en
net voor die bocht plotseling naar rechts heeft gestuurd ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren,
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 1] is aangereden waardoor aan haar zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedeldak impressiefractuur en een tibiaschachtfractuur, is toegebracht;
B.
hij op 6 mei 2013 te Etten-Leur als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee op de weg, de Liesbosweg, welke weg bestond uit een rijbaan met twee weghelften:
als beginnend bestuurder en
terwijl aan hem, verdachte, geen geldig rijbewijs als bedoeld in artikel 107 van de Wegenverkeerswet 1994 was afgegeven, daar zijn rijbewijs ongeldig was verklaard en
terwijl hij, verdachte, na het feit niet heeft voldaan aan een bevel gegeven krachtens artikel 163, zesde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en
een rood uitstralend verkeerslicht heeft genegeerd en
heeft gereden met een snelheid van minimaal 78 en maximaal 87 kilometer per uur, althans een gelet op de verkeerssituatie te hoge snelheid en
op gevaarlijke wijze meerdere voertuigen heeft ingehaald door op de rijbaan voor het tegemoetkomende verkeer te gaan rijden, waarbij hij, verdachte, een vrachtwagen en twee personenauto's achter elkaar heeft ingehaald, zeer kort voordat de Liesbosweg een scherpe bocht naar links maakt, welke bocht hij, verdachte, met onverminderde snelheid heeft genaderd en
vervolgens net voor die bocht plotseling naar rechts heeft gestuurd ten gevolge waarvan de personenauto in een slip is geraakt, althans ten gevolge waarvan hij, verdachte, de macht over het stuur is verloren,
waardoor hij, verdachte, met zijn personenauto tegen [slachtoffer 2] is aangereden (waarbij voornoemde [slachtoffer 2] letsel is toegebracht) door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het subsidiair onder A bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl de schuldige na het feit niet heeft voldaan aan een bevel, gegeven krachtens artikel 163, zesde, lid van deze wet en terwijl het feit is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet voorgeschreven maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden en gevaarlijk heeft ingehaald.
Het subsidiair onder B bewezen verklaarde levert op: