In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, een vrouw die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 28 november 2013 besloten om de schuldsaneringsregeling te beëindigen op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellante had in haar beroepschrift verzocht om het vonnis te vernietigen en de schuldsaneringsregeling in stand te houden.
Tijdens de mondelinge behandeling op 22 januari 2014 heeft de appellante, bijgestaan door haar advocaat, haar standpunt toegelicht. De bewindvoerder heeft zijn verzoek tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling gemotiveerd gehandhaafd. Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks eerdere waarschuwingen en verplichtingen, gedurende een lange periode geen sollicitatie-activiteiten heeft ondernomen. Dit was in strijd met de voorwaarden van de schuldsaneringsregeling, waarin was opgenomen dat zij minimaal vier keer per maand moest solliciteren.
Het hof heeft geconcludeerd dat de appellante niet voldoende heeft aangetoond dat zij aan haar sollicitatieverplichtingen heeft voldaan. De stelling dat haar computer was gecrasht en zij daardoor geen bewijs van sollicitaties kon overleggen, werd niet als voldoende onderbouwing gezien. Het hof oordeelde dat de appellante, ondanks de geboden gelegenheid, niet heeft voldaan aan haar verplichtingen, wat leidde tot de conclusie dat de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigde dan ook het vonnis van de rechtbank.