ECLI:NL:GHSHE:2014:3835

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 september 2014
Publicatiedatum
26 september 2014
Zaaknummer
F 200.150.793-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de uithuisplaatsing van haar kinderen is verlengd. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin op te heffen en hen terug te plaatsen bij haar. De kinderen staan sinds 29 maart 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en zijn sinds 29 november 2012 uit huis geplaatst. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 maart 2015.

Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2014 zijn de moeder, de vader en de vertegenwoordiger van de stichting gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij de beschikking van de rechtbank onterecht vindt, omdat zij inmiddels aan de verbeterpunten heeft voldaan en de kinderen veilig bij haar kunnen wonen. De stichting daarentegen stelt dat het nog te vroeg is voor een terugplaatsing, omdat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en rust in hun leven. De vader steunt de stichting in zijn standpunt en wijst op de onrustige opvoedingssituatie in het verleden.

Het hof heeft de situatie van de kinderen en de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, de omstandigheden nog niet zodanig zijn dat de kinderen veilig en stabiel bij haar kunnen wonen. De kinderen zijn goed geworteld in het pleeggezin en er is nog steeds sprake van een loyaliteitsconflict tussen de ouders. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 25 september 2014
Zaaknummer : F 200.150.793/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/04/127962 / JE RK 14-163
C/04/127964 / JE RK 14-164
C/04/127966 / JE RK 14-165
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J. Bisscheroux,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de familie[de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 11 maart 2014, op schrift gesteld en ondertekend op 19 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 11 juni 2014, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen (naar het hof begrijpt: voor zover het betreft de verlenging van de uithuisplaatsing) en, opnieuw rechtdoende, de plaatsing van de hierna nader te noemen minderjarigen [kind 1], [kind 3] en [kind 2] in een pleeggezin op te heffen en te bepalen dat de kinderen wederom terug bij de moeder worden geplaatst, desnoods onder de bepaling dat deze thuisplaatsing gedurende een thuisplaatsingstraject plaatsvindt, in die zin dat de omgang wordt uitgebreid over een periode van drie maanden en de kinderen vervolgens definitief in de thuissituatie bij de moeder kunnen worden geplaatst.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 16 juli 2014, heeft de vader verzocht de moeder in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans het appel als ongegrond en/of onbewezen af te wijzen, met bekrachtiging van de beschikking, waarvan beroep.
2.3.
Noch de stichting noch de pleegouders hebben een verweerschrift ter griffie van het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Bisscheroux;
- de stichting, vertegenwoordigd door de gezinsvoogd de heer [vertegenwoordiger stichting];
- de vader, bijgestaan door mr. drs. I. Ligtelijn.
2.3.1.
De Raad voor de Kinderbescherming en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Het hof heeft de hierna nader te noemen minderjarige [kind 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken.
Zij heeft hiervan gebruik gemaakt door het hof een brief te sturen, die ter griffie is ingekomen op 1 juli 2014. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van die brief zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 11 maart 2014;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 5 augustus 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het inmiddels door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader zijn geboren:
-[kind 1] (hierna te noemen: [kind 1]), op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats];
- [kind 2] (hierna te noemen: [kind 2]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
- [kind 3] (hierna te noemen: [kind 3]), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats].
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 29 maart 2012 onder toezicht van de stichting. De kinderen zijn op grond van een daartoe strekkende machtiging sinds 29 november 2012 uit huis geplaatst in een pleeggezin. Zij verblijven sedert die datum in het netwerkpleeggezin van de pleegouders.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd met een termijn van één jaar, ingaande 29 maart 2014, en de aan de stichting verleende machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een pleeggezin verlengd tot 29 maart 2015.
3.4.
De moeder kan zich met de beslissing tot verlenging van de machtiging uithuisplaatsing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder niet zou hebben voldaan aan de door de stichting gestelde verbeterpunten. De moeder beschikt over geschikte woonruimte en er is duidelijkheid over haar financiële situatie. Verder heeft de moeder een cursus opvoeden afgerond en heeft zij de noodzakelijke buitenschoolse opvang geregeld. De partner van de moeder kan de kinderen opvangen wanneer de moeder wat later dan gepland thuis zou zijn. Overigens heeft de moeder gebroken met de partner die in het beroepschrift wordt genoemd. Zij heeft inmiddels een nieuwe partner. Het gaat om een huisvriend en de kinderen kennen hem al zeven jaar.
De moeder stelt voorts dat - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - er geen sprake meer is van strijd tussen de ouders waardoor de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten. De relatie tussen de moeder en de vader is goed, al verschillen ze wel eens van mening. De moeder wijst er overigens op dat de huidige situatie van uithuisplaatsing van de kinderen volledig is te wijten aan het destijdse disfunctioneren van de vader.
De situatie bij de moeder thuis is rustig. Zij is van mening dat de kinderen op een veilige en rustige manier thuis kunnen worden geplaatst. De kinderen willen ook zelf naar huis. In de periode na de zitting bij de rechtbank heeft de stichting - anders dan zij heeft toegezegd - niet toegewerkt naar een terugplaatsing van de kinderen. Zo hebben de kinderen in de afgelopen maanden maar een enkele keer bij de moeder overnacht.
3.6.
De stichting voert ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Het is nog te vroeg om de kinderen terug thuis bij de moeder te plaatsen. De kinderen hebben behoefte aan rust en zij zitten op dit moment op hun plek in het pleeggezin. De kinderen bevinden zich nog steeds in een loyaliteitsconflict in relatie tot de ouders. Alle drie de kinderen gaan overigens vooruit in hun ontwikkeling. Bij [kind 2] wordt speltherapie ingezet. Zijn gedrag op school baart soms zorgen. [kind 1] heeft lange tijd voor de andere kinderen gezorgd. Zij moet leren weer kind te zijn. Het is voor de ontwikkeling van de kinderen zeer van belang dat zij niet worden belast met volwassen zaken.
De contactregeling tussen de ouders en de kinderen is onlangs uitgebreid. In het kader van die regeling heeft de gezinsvoogd afspraken gemaakt met de ouders. Bij die afspraken was ook de vorige partner van de moeder betrokken. De moeder heeft echter onlangs een nieuwe relatie gekregen. De kinderen zijn geschrokken en hebben erg aan die nieuwe partner moeten wennen.
De stichting zet erop in dat de kinderen op termijn terug bij de moeder kunnen worden geplaatst, maar de haalbaarheid daarvan dient eerst te worden onderzocht. Daarvoor is nodig dat er in de situatie rondom de kinderen rust bestaat.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. Volgens de vader is de moeder nog steeds niet in staat om voor de kinderen te zorgen. Zo getuigt in de visie van de vader het feit dat de moeder telkens nieuwe partners inzet bij de beperkte omgangsmomenten met de kinderen, niet van enig inzicht in opvoedkundig handelen. De moeder beseft niet dat kinderen, rust stabiliteit en een beschikbare moeder nodig hebben.
De kinderen zijn goed geworteld in het pleeggezin. Ook op school doen zij het goed.
De vader acht de tijd geenszins rijp om de kinderen thans thuis bij de moeder te plaatsen. Er is nog steeds sprake van strijd tussen de ouders, waardoor de kinderen in een loyaliteitsconflict zitten.
De vader werkt er hard aan om zijn eigen leven op orde te krijgen. Hij heeft therapie ter behandeling van zijn PTSS.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Het hoger beroep is niet gericht tegen de verlenging van de ondertoezichtstelling.
3.8.2.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat hier nog steeds sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
Uit de stukken, waaronder de plannen van aanpak van de stichting, komt naar voren dat in het verleden voor de kinderen sprake is geweest van een onrustige en onveilige opvoedingssituatie bij de ouders thuis. Het ontbrak de kinderen aan basale verzorging, omdat de moeder veelal niet beschikbaar was. De vader kampte met forse persoonlijkheidsproblematiek en alcoholverslaving. Verder was er sprake van relationeel verbaal geweld tussen de ouders, waarvan de kinderen getuige waren.
De onrustige en onveilige opvoedingssituatie thuis heeft de ontwikkeling van de kinderen in negatieve zin beïnvloed. Bij alle drie de kinderen is sprake van een achterstand in hun ontwikkeling, met name op sociaal-emotioneel gebied.
Hoewel de kinderen in het pleeggezin progressie hebben geboekt, blijft hun situatie zorgen baren. [kind 1] heeft lange tijd voor de andere kinderen gezorgd. Zij moet leren weer kind te zijn. De situatie van [kind 3] op school blijft de nodige aandacht behoeven. Ook [kind 2] heeft zijn draai op school nog niet helemaal gevonden. Bij hem wordt speltherapie ingezet. Het hof heeft, evenals de rechtbank, geconstateerd dat de moeder een aantal positieve stappen heeft gezet, maar er is nog steeds sprake van strijd tussen de ouders, waardoor de kinderen zich in een loyaliteitsconflict bevinden.
Gebleken is dat de stichting op termijn streeft naar een thuisplaatsing van de kinderen bij de moeder. De stichting wil echter eerst door middel van onderzoek inzichtelijk krijgen of de moeder de kinderen op dit moment en ook op langere termijn een goed en veilig opvoedingsklimaat kan bieden. Voor dit onderzoek is noodzakelijk dat er in de opvoedingssituatie van de kinderen enige tijd rust bestaat. Van die rust is thans, zo blijkt uit de stukken en de behandeling ter zitting, nog onvoldoende sprake. Het hof heeft hierbij onder meer betrokken dat ter zitting is gebleken dat de moeder haar relatie met de partner die in het beroepschrift als steunend bij de opvang van de kinderen wordt opgevoerd, onlangs heeft verbroken en nu samenwoont met een nieuwe partner, die ook weer als achtervang voor de kinderen wordt ingezet.
Met de rechtbank acht het hof het van groot belang dat een mogelijk traject tot thuisplaatsing op een veilige en rustige manier geschiedt. Alles in ogenschouw nemende is het hof van oordeel dat de gronden voor een uithuisplaatsing (nog immer) aanwezig zijn. Het hof acht niet aannemelijk dat de moeder op dit moment in staat is om de kinderen het rustige en veilige opvoedingsklimaat te bieden dat zij nodig hebben.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof de beschikking waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van
11 maart 2014, op schrift gesteld en ondertekend op 19 maart 2014, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, M.C. van Dijkhuizen en
A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2014.