In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen de beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de uithuisplaatsing van haar kinderen is verlengd. De moeder, die samen met de vader het ouderlijk gezag uitoefent, heeft verzocht om de plaatsing van de kinderen in een pleeggezin op te heffen en hen terug te plaatsen bij haar. De kinderen staan sinds 29 maart 2012 onder toezicht van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg en zijn sinds 29 november 2012 uit huis geplaatst. De rechtbank had eerder de ondertoezichtstelling van de kinderen verlengd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd tot 29 maart 2015.
Tijdens de mondelinge behandeling op 2 september 2014 zijn de moeder, de vader en de vertegenwoordiger van de stichting gehoord. De moeder heeft aangegeven dat zij de beschikking van de rechtbank onterecht vindt, omdat zij inmiddels aan de verbeterpunten heeft voldaan en de kinderen veilig bij haar kunnen wonen. De stichting daarentegen stelt dat het nog te vroeg is voor een terugplaatsing, omdat de kinderen behoefte hebben aan stabiliteit en rust in hun leven. De vader steunt de stichting in zijn standpunt en wijst op de onrustige opvoedingssituatie in het verleden.
Het hof heeft de situatie van de kinderen en de argumenten van beide partijen zorgvuldig afgewogen. Het hof concludeert dat, hoewel de moeder positieve stappen heeft gezet, de omstandigheden nog niet zodanig zijn dat de kinderen veilig en stabiel bij haar kunnen wonen. De kinderen zijn goed geworteld in het pleeggezin en er is nog steeds sprake van een loyaliteitsconflict tussen de ouders. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank, waarbij de uithuisplaatsing van de kinderen is verlengd.