In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de zorgregeling voor de kinderen na de echtscheiding is vastgesteld. De vader verzoekt om een wijziging van de zorgregeling, zodat de kinderen om het weekend bij hem kunnen verblijven. De moeder verzet zich tegen dit verzoek en vraagt om bevestiging van de eerdere beschikking. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank beoordeeld en de belangen van de kinderen vooropgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide ouders gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die een rapport heeft opgesteld over de situatie van de kinderen. Het hof heeft vastgesteld dat er sprake is van een complexe situatie, waarbij de kinderen, vooral [dochter 1], een negatief vaderbeeld hebben en dat er belemmeringen zijn in het contact tussen de vader en de kinderen. De raad adviseert om het contact tussen de vader en [dochter 1] niet te forceren en om het contact met [dochter 2] te beperken, maar wel voort te zetten. Het hof heeft besloten om de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de contactregeling met [dochter 2] en een nieuwe regeling vast te stellen, waarbij de vader en [dochter 2] recht hebben op contact eenmaal per zes weken gedurende zes uur, met begeleiding van vertrouwde personen. Het hof benadrukt dat beide ouders verantwoordelijk zijn voor het welzijn van de kinderen en dat zij moeten werken aan hun eigen problemen om een betere situatie voor de kinderen te creëren.