3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
[appellant 2] sr. is directeur en enig aandeelhouder van De Molenwiek. Hij is de vader van huurder.
[appellant 2] sr. is eigenaar van twee percelen in [plaats] .
[appellant 2] sr. heeft bij notariële akte van 29 april 1980 aan De Molenwiek voor de duur van 20 jaar een recht van opstal verleend op een gedeelte van de percelen.
Op de percelen zijn vier opstallen gesitueerd: de privéwoning van [appellant 2] sr., een restaurant, een aan het restaurant grenzende (voormalige) bedrijfswoning en een eveneens aan het restaurant grenzende molen, die is aangemerkt als rijksmonument.
Per 1 juni 1996 is De Molenwiek het restaurant aan huurder gaan verhuren. De huurovereenkomst is vastgelegd in een notariële akte van 23 september 1996. Deze notariële akte houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“(…)Artikel 10.De verhuurder of diens gemachtigde heeft te allen tijde vrije toegang tot het gehuurde ter bezichtiging of inspectie. Voor iedere weigering van toegang tot het gehuurde voor het uitoefenen van voormelde inspectie of bezichtiging, zal de huurder ten behoeve van de verhuurder een dadelijk opeisbare boete verbeuren van eenhonderd gulden (f.100,00) per dag (-een gedeelte van de dag voor een gehele dag gerekend).(…)”
Gelijktijdig met het sluiten van de huurovereenkomst hebben De Molenwiek als verkoper en huurder als koper een koopovereenkomst gesloten. Deze koopovereenkomst houdt onder meer het volgende in:
“(…)omschrijving van het verkochteDe gehele horeca-inventaris, de voorraden en de goodwill, welke hebben gehoord tot de door de verkoper voorheen geëxploiteerde horeca-onderneming.- hierna te noemen “het verkochte”.KoopsomDe koopsom voor het verkochte bedraagt:- voor wat betreft de inventaris en goodwill: een bedrag ad in totaal eenhonderdduizend gulden(fl. 100.000,00) exclusief omzetbelasting;- voor wat betreft de voorraden: een bedrag ad tien duizend gulden (fl. 10.000,00) exclusief omzetbelasting;(…)”.
Vanaf 1998 huurt huurder tevens de naast het restaurant gelegen bedrijfswoning.
De bedrijfswoning werd tot 2003 door huurder bewoond en is thans in gebruik als opslag en kantine voor het personeel van het restaurant.
Het gehuurde is bestemd voor de uitoefening van een restaurant en betreft een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW.
Huurder exploiteert in het gehuurde samen met zijn echtgenote in vof-verband het restaurant “ [Restaurant] ”.
Het recht van opstal is geëindigd op 30 april 2000.
De huurovereenkomst is na ommekomst van twee termijnen van vijf jaren met ingang van 1 juni 2006 voortgezet voor onbepaalde tijd.
Bij aangetekende brief van 11 oktober 2012 van hun gemachtigde hebben De Molenwiek en [appellant 2] sr. de huurovereenkomst met huurder opgezegd tegen 1 november 2013, althans tegen 1 juni 2014.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderen De Molenwiek en [appellant 2] sr. (na deels voorwaardelijke en deels onvoorwaardelijke wijziging van eis in hoger beroep) onder meer het tijdstip vast te stellen waarop de huurovereenkomst zal eindigen, het tijdstip van ontruiming van het gehuurde vast te stellen, vast te stellen dan wel te verklaren voor recht dat géén sprake is van ‘casco’-huur, zodat huurder bij zijn ontruiming de vaste keukeninrichting/
installatie behorend tot het restaurant in tact dient te laten en huurder te veroordelen tot betaling van de contractuele boete van € 42,53 per dag, ingaande op 11 juli 2011, wegens het niet te allen tijde verlenen van vrije toegang tot het gehuurde.
3.2.2.Aan deze vorderingen hebben De Molenwiek en [appellant 2] sr., kort samengevat, onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant 2] sr. verhuurder is en dat hij, dan wel een bloedverwant in eerste graad, het gehuurde persoonlijk in duurzaam gebruik wil nemen.
3.2.3.Huurder heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.2.4.Voor het geval de vorderingen van De Molenwiek en [appellant 2] sr. worden toegewezen, heeft huurder gevorderd De Molenwiek, althans De Molenwiek en [appellant 2] sr. hoofdelijk te veroordelen om ter zake een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten ex artikel 7:297 lid 1 BW aan huurder te voldoen een bedrag in geld overeenkomend met € 120.000,-, althans een door de rechter in redelijkheid te bepalen bedrag, zo nodig te bepalen aan de hand van een nader deskundigenbericht, te verklaren voor recht, althans vast te stellen dat De Molenwiek, althans De Molenwiek en [appellant 2] sr. hoofdelijk een bedrag van € 1.770.000,-, althans een door de rechter in redelijkheid te bepalen bedrag, zo nodig te bepalen aan de hand van een nader deskundigenbericht aan huurder verschuldigd is/zijn, indien de wil om het verhuurde persoonlijk in duurzaam gebruik te nemen in werkelijkheid niet aanwezig is geweest, en de uitspraak met de toewijzing van de vordering van De Molenwiek en [appellant 2] sr. voor dat gedeelte niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.