ECLI:NL:GHSHE:2014:380

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 januari 2014
Publicatiedatum
18 februari 2014
Zaaknummer
HV 200 137 805_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een appellante wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van een vrouw, hierna te noemen appellante, door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De rechtbank Limburg had op 12 november 2013 een vonnis uitgesproken waarin de bewindvoerder verzocht om de schuldsaneringsregeling te beëindigen, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren nakwam. De appellante had in hoger beroep verzocht om dit vonnis te vernietigen en de beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 januari 2014, waarbij de appellante niet ter zitting verscheen, ondanks dat zij behoorlijk was opgeroepen. Het hof heeft kennisgenomen van verschillende stukken, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg en brieven van de bewindvoerder en de advocaat van de appellante.

Het hof oordeelt dat de appellante op de hoogte was van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de arbeidsverplichting. De appellante had herhaaldelijk gesteld niet op de hoogte te zijn van deze verplichtingen, maar het hof concludeert dat zij voldoende geïnformeerd was. De bewindvoerder had haar meerdere keren gewezen op haar verplichtingen, en de appellante had ook een ondertekende verklaring waarin deze verplichtingen waren opgenomen. Het hof stelt vast dat de appellante niet tijdig een rapportage heeft overgelegd waaruit zou blijken dat zij om medische redenen niet in staat was om te werken. De appellante had eerder om een herkeuring door het UWV kunnen verzoeken, maar heeft dit nagelaten.

Uiteindelijk komt het hof tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van de appellante tussentijds beëindigd dient te worden. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij het benadrukt dat de appellante verwijtbaar heeft gehandeld door haar verplichtingen niet na te komen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 16 januari 2014
Zaaknummer: HV 200.137.805/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/12/488 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. S.M.J. Dohmen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 12 november 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 20 november 2013, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog de voordracht van de bewindvoerder tot beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellante] af te wijzen, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 januari 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellante]: haar advocaat mr. Dohmen;
- mevrouw D. Jongen, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellante] is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 november 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 28 november 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 29 november 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 31 december 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 23 oktober 2012 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 7 oktober 2013 tussentijds beëindigd, nu [appellante]
een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat zij heeft getracht haar bewindvoerder zo goed mogelijk te informeren omtrent haar medische situatie en arbeidsongeschiktheid.
Volgens [appellante] kon het overleggen van de door de bewindvoerder verzochte verklaring niet van haar worden gevergd, nu de huisarts eerder heeft geweigerd haar door te verwijzen.
In de visie van [appellante] heeft zij wel degelijk blijk gegeven van het feit dat zij zich nog zal inspannen om ook de rapportage van de psycholoog of een andere (onafhankelijke) deskundige aan te leveren.
[appellante] heeft (alsnog) bereikt dat haar huisarts haar heeft doorgestuurd naar een psycholoog. Daarnaast heeft [appellante] zich gewend tot het UWV voor een nieuwe keuring.
3.3.1.
De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.4.2.
Met betrekking tot de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende arbeidsverplichting overweegt het hof het volgende:
3.4.3.
Blijkens het proces-verbaal van de mondelinge behandeling d.d. 5 november 2013 in het kader van de voordracht tot tussentijdse beëindiging van de bewindvoerder heeft [appellante] herhaalde malen gesteld dat zij niet op de hoogte was van het feit dat op haar een arbeidsplicht rustte.
Nadat [appellante] was toegelaten tot de schuldsaneringsregeling heeft een huisbezoek plaatsgevonden door de bewindvoerder, waarbij ervan mag worden uitgegaan dat de bewindvoerder alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, waaronder de arbeidsverplichting, met [appellante] heeft doorgenomen.
In het procesdossier bevindt zich in elk geval een door [appellante] voor akkoord ondertekende
verklaring, zijnde de regels van de schuldsanering, waarin onder punt 3 - zakelijk weergegeven - is bepaald dat indien [appellante] geen werk heeft, maar wel kan werken zij zich tot het uiterste zal inspannen om een baan te vinden voor minimaal 36 uur per week om daarmee zo mogelijk geld te verdienen voor de boedel. Verder heeft [appellante] de verslagen van de bewindvoerder ontvangen (waarin onder meer op een aantal tekortkomingen wordt
gewezen) en heeft zij op 12 september 2013 een waarschuwingsbrief van de rechter-commissaris ontvangen. Uit het voorgaande, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, volgt dat [appellante] bekend was dan wel redelijkerwijs gesproken geacht werd bekend te zijn met de kernverplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Daarbij komt dat uit de door de bewindvoerder aan de rechtbank toegezonden tussentijdse verslagen, de handgeschreven brieven van [appellante] van 29 januari 2013 en 19 september 2013 en het namens [appellante] ingediende verweerschrift in eerste aanleg d,d, 1 november 2013 door [appellante] op geen enkele wijze gewag is gemaakt van het feit dat [appellante] niet op de hoogte zou zijn van de op de haar rustende arbeidsplicht. Integendeel, in de brief van [appellante] d.d. 19 september 2013 gericht aan de rechtbank stelt zij dat zij ‘met liefde’ zou willen werken.
3.4.4.
Op grond van de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat [appellante] ten tijde van toelatingszitting tot de schuldsaneringsregeling op de hoogte was van het feit dat zij, nadat zij zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, minimaal 36 uren per week zou moeten gaan werken en dat het derhalve op haar weg had gelegen betaalde arbeid te zoeken.
Voorts stelt het hof vast dat [appellante] er uitdrukkelijk en herhaalde keren door de bewindvoerder en de rechter-commissaris op is gewezen dat het op haar weg ligt middels het overleggen van een rapportage van een onafhankelijke instantie aan te tonen dat zij vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat is te voldoen aan de sollicitatie- en arbeidsplicht indien zij van mening is dat zij op medische gronden niet aan het arbeidsproces zou kunnen deelnemen.
Ook in hoger beroep heeft [appellante] verzuimd een rapportage te overleggen waaruit het hof zou kunnen afleiden dat [appellante] vanwege de door haar gestelde paniekaanvallen en straatvrees niet zou kunnen werken.
Eerst ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is het hof gebleken dat [appellante] via haar huisarts alsnog doorverwijzing heeft weten te bewerkstelligen naar een psycholoog, alsmede dat zij het UWV heeft verzocht om een herkeuring.
Het hof acht dit echter tardief en overweegt daarbij dat vanaf 23 oktober 2012 de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is. [appellante] had in een veel eerder stadium om een herkeuring door het UWV kunnen verzoeken om daarmee aan te tonen dat zij vanwege haar psychische gesteldheid niet in staat is te werken, terwijl zij nadrukkelijk en herhaaldelijk door de bewindvoerder is gewezen op het feit dat zij een rapportage door een onafhankelijke instantie diende te overleggen.
Dat de huisarts [appellante] aanvankelijk niet heeft willen doorverwijzen naar een psycholoog, omdat een doorverwijzing naar een psycholoog in de visie van de huisarts het ziektebeeld van [appellante] zou kunnen verslechteren, doet daar niet aan af, nu [appellante] voor een verzoek tot herkeuring door het UWV geen toestemming van haar huisarts nodig heeft.
Onder die omstandigheden ziet, daargelaten dat, mede indachtig de jurisprudentie van de Hoge Raad, geen enkele rechtsregel hiertoe verplicht, het hof dan ook geen aanleiding de behandeling van de zaak voor onbepaalde tijd aan te houden in afwachting van de uitkomst van de rapportage van het UWV, zoals door de advocaat ter zitting in hoger beroep is verzocht.
3.5.
Op grond van al het geen hiervoor is overwogen is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld
dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] tussentijds beëindigd dient te worden. Daarbij benadrukt het hof dat, zoals ook eerder de rechtbank heeft overwogen, [appellante] van haar handelwijze een verwijt kan worden gemaakt (vgl. onder meer r.o. 3.4.3 en 3.4.4.).
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.J.M. Bongaarts, L.Th.L.G. Pellis en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 16 januari 2013.