Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[Appellant 1.],wonende te [woonplaats],
[Appellante 2.],wonende te [woonplaats],
Bemiddeling [Bemiddeling] Assurantiën B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 151119/HA ZA 10-561)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
- a) [geïntimeerde] heeft met ingang van 31 december 1988 een arbeidsongeschiktheidsverzekering afgesloten bij [verzekeringsmaatschappij 1.] Schadeverzekering NV, met polisnummer [polisnummer 1.] (productie 1 bij dagvaarding in eerste aanleg). De dekking van de polis was onderverdeeld in de uitkering in het eerste jaar van arbeidsongeschiktheid (rubriek A) en in de daaropvolgende jaren (rubriek B). De uitkering bedroeg onder rubriek A ƒ 44.056 op jaarbasis, de uitkering onder rubriek B bedroeg ƒ 22.956, met dien verstande dat het uitkeringsbedrag jaarlijks werd geïndexeerd.
- b) Eind 1991 zijn vanwege [appellanten] c.s. adviesgesprekken gevoerd met [geïntimeerde] en zijn drie broers, waarbij aanpassing van de, ook door deze broers van [geïntimeerde] afgesloten, arbeidsongeschiktheidsverzekering aan de orde is gesteld. Besproken is de mogelijkheid dat aan de voorziening in geval van arbeidsongeschiktheid een (nadere) pensioenvoorziening zou worden toegevoegd.
- c) Op 10 december 1991 heeft [geïntimeerde] een aanvraagformulier (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg) ingevuld met als doel de aan hem geadviseerde wijziging en/of aanpassing van de verzekering(sdekking) tot stand te brengen.
- d) Door [verzekeringsmaatschappij 1.] is op 26 maart 1992 afgegeven een polis "Flexibel Privé-pensioen" (productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg), met polisnummer [polisnummer 2.], en met als ingangsdatum 1 december 1991.
- e) [geïntimeerde] is op 18 maart 2002 arbeidsongeschikt geraakt.
- f) Inzake de polis met polisnummer [polisnummer 1.] is door [verzekeringsmaatschappij 2.]/[verzekeringsmaatschappij 1.] op 13 december 2003 een nieuwe polisblad Arbeidsongeschiktheidsverzekering uitgegeven, waarmee de eerder afgegeven polisbladen waren vervallen (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg).
- g) Inzake de polis met polisnummer [polisnummer 2.] is een wijzigingsblad nummer 04 uitgegeven (productie 2 bij akte d.d. 4 april 2012). Volgens dit wijzigingsblad had de verzekerde het beroep timmerman en was verzekerd € 71.072 lijfrentekapitaal en € 10.618,46 jaarlijkse rente.
- h) Bij brief van 21 december 2004 heeft [geïntimeerde] [appellanten] c.s. aansprakelijk gesteld voor de volgens [geïntimeerde] geleden schade, bestaande uit het verschil tussen de ontvangen uitkering en de uitkering die bij indexering zou zijn betaald.
c.s. heeft de vordering bestreden en onder meer een beroep gedaan op verrekening van voordeel overeenkomstig artikel 6:100 BW.
De rechtbankheeft in het bestreden vonnis geoordeeld dat [appellanten] c.s. tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen door bij [geïntimeerde] de verwachting te wekken dat indexering van de uitkering bij arbeidsongeschiktheid zou plaatsvinden. De rechtbank was van oordeel dat [geïntimeerde] € 85.009,50 minder uitkering ontvangt dan hij zou hebben ontvangen als [appellanten] c.s. niet tekort zou zijn geschoten in de nakoming van de overeenkomst met [geïntimeerde]. Op dit bedrag heeft de rechtbank het premievoordeel in mindering gebracht, omdat [geïntimeerde] voor de nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering (zonder indexering) minder premie heeft betaald dan hij voor de oude verzekering (met indexering) zou hebben betaald, en dit premievoordeel in mindering moet strekken op het schadebedrag. Het premievoordeel is door de rechtbank gesteld op € 7.687,85.
De rechtbank heeft daarop de schade vastgesteld op € 85.009,50 minus € 7.687,85, derhalve op € 77.321,65.
Het beroep op artikel 6:100 BW is door de rechtbank verworpen omdat de uitkering van het pensioen enerzijds en de schade als gevolg van de lage omvang van de dekking en het gemis aan indexering anderzijds niet het gevolg van dezelfde gebeurtenis zijn; het eerste is het gevolg van de pensioenverzekering die [geïntimeerde] sloot met [verzekeringsmaatschappij 1.], waarvoor hij premie betaalde en betaalt, en het tweede is het gevolg van de tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst van opdracht door [appellanten] c.s.
De rechtbank heeft de vordering inzake buitengerechtelijke incassokosten afgewezen; inzake proceskosten is een bedrag van € 6.869,68 toegewezen.
Volgens [appellanten] c.s. had op deze schade in mindering moeten worden gebracht de levenuitkering van € 71.072,42 die [geïntimeerde] ontvangt op 1 december 2013.
De grieven kunnen niet tot vernietiging van het vonnis leiden.
Ook als ervan wordt uitgegaan dat het advies van [appellanten] c.s. inzake de pensioenverzekering en het tezelfdertijd uitgebrachte advies inzake de arbeidsongeschiktheidsverzekering moeten worden beschouwd als de "zelfde gebeurtenis" in de zin van artikel 6:100 BW kan dat niet tot de in dat artikel bedoelde verrekening leiden. Die verrekening dient immers alleen plaats te hebben "voor zover dit redelijk is".
Toewijzing van deze verrekening zou tot gevolg hebben dat, hoewel vaststaat dat [appellanten] c.s. een beroepsfout heeft gemaakt die (zoals door [appellanten] c.s. erkend) tot een grote schade heeft geleid, desondanks uiteindelijk door [geïntimeerde] minder uitkering inzake arbeidsongeschiktheid wordt ontvangen dan waarop hij had mogen rekenen zonder de beroepsfout. Dat [geïntimeerde] daarnaast een privé pensioen ontvangt kan niet tot een ander oordeel leiden, omdat [geïntimeerde] daarvoor ook een substantiële premie heeft betaald.
Indien de door [appellanten] c.s. voorgestane verrekening zou plaatshebben, zou dat betekenen dat [geïntimeerde] weliswaar een bedrag overeenkomend met de oorspronkelijke uitkering bij arbeidsongeschiktheid zou ontvangen, maar niet de door hem gewenste en door [appellanten] c.s. toegezegde pensioenuitkering van ruim € 71.000 waarvoor de wijziging juist bedoeld was. Daarmee zou de advisering door [appellanten] c.s., die naar in rechte vaststaat onjuist was, dan geen nadelige gevolgen hebben voor [appellanten], maar voor [geïntimeerde] betekenen dat hij niet naast de al vaststaande arbeidsongeschiktheidsuitkering (indien zich arbeidsongeschiktheid zou voordoen) nog een (onvoorwaardelijke) pensioenuitkering zou krijgen, hoewel het advies van [appellanten] c.s. erop was gericht dat [geïntimeerde] naast de (mogelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering een (definitieve) pensioenuitkering zou ontvangen.
De pensioenuitkering van ruim € 71.000 zou [geïntimeerde] op basis van polis [polisnummer 2.] immers in ieder geval ontvangen bij overlijden dan wel op 1 december 2013; op de uitkering in verband met arbeidsongeschiktheid bestond alleen recht indien die arbeidsongeschiktheid zich zou voordoen.
Het hof acht het, gelet op deze verschillende doelstelling van beide uitkeringen, die ook op verschillende momenten tot uitkering komen, terwijl ook voor beide uitkeringen afzonderlijk premie is betaald, niet juist om de pensioenuitkering in mindering te brengen op de uitkering bij arbeidsongeschiktheid.
Het hof acht de door [appellanten] c.s. voorgestane uitkomst dan ook niet redelijk.
De rechtbank heeft overwogen dat partijen het erover eens zijn dat [geïntimeerde] voor de nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering (zonder indexering) minder premie heeft betaald dan hij voor de oude verzekering (met indexering) zou hebben betaald.
[appellanten] c.s. stelt dat de rechtbank daarbij niet een vergelijking tussen de oude arbeidsongeschiktheidsverzekering met indexering en de nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder indexering maakte, maar tussen de oude arbeidsongeschiktheidsverzekering enerzijds en de nieuwe arbeidsongeschiktheidsverzekering zonder indexering plus de pensioenuitkering anderzijds. Uit de overwegingen van de rechtbank kan dat echter geenszins worden afgeleid. De rechtbank vergelijkt immers alleen de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Ook verwijst de rechtbank naar de akte van 4 april 2012 van [geïntimeerde] waarin deze een berekening maakt van het genoten premievoordeel (zie productie 29 bij deze akte). In deze productie wordt de oude (jaarlijks stijgende) premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering volgens polis [polisnummer 1.] vergeleken met de volgens de polis met nummer 10826965 verschuldigde premie voor rubriek B van de arbeidsongeschiktheidsverzekering, te weten € 998,13 ofwel ƒ 2.199,60, het bedrag dat in het polisblad van polis [polisnummer 2.] wordt genoemd als in de premie begrepen bedrag voor de arbeidsongeschiktheidsrente.
Inzake de verzekering met polisnummer [polisnummer 2.] blijkt immers dat van december 1991 tot en met december 2007 een premie verschuldigd was van ƒ 9.199,60, waarvan ƒ 2.199,60 betrekking had op de premie arbeidsongeschiktheidsverzekering, en dus ƒ 7.000 voor de pensioenverzekering. [appellanten] c.s. merkt weliswaar terecht op dat de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering na de wijziging van 1992 lager was dan voorheen, maar het premievoordeel dat [geïntimeerde] daardoor heeft genoten is door de rechtbank verrekend conform de berekening die [geïntimeerde] heeft gemaakt en die door [appellanten], naar de rechtbank onbestreden heeft vastgesteld, niet is weersproken.