ECLI:NL:GHSHE:2014:3763

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 september 2014
Publicatiedatum
23 september 2014
Zaaknummer
HD 200.144.766 01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over de totstandkoming van een overeenkomst en vordering tot dooronderhandelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door Global Resources B.V. tegen Waterschap Scheldestromen. De procedure betreft de vraag of er een overeenkomst tot stand is gekomen tussen partijen en of Global recht heeft op dooronderhandelen over de levering van meubilair. Het hof heeft eerder een tussenarrest gewezen op 6 mei 2014, waarin een comparitie na aanbrengen is gelast. De vorderingen van Global zijn in eerste aanleg door de voorzieningenrechter afgewezen, waarna Global in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft vastgesteld dat het Waterschap in 2011 heeft besloten om over te gaan op flexwerken en dat Global vanaf december 2011 diverse opdrachten voor het Waterschap heeft uitgevoerd. De kern van het geschil ligt in de vraag of op 3 december 2013 een overeenkomst tot stand is gekomen voor de levering van meubilair. Global stelt dat er een overeenkomst is, terwijl het Waterschap dit betwist en aanvoert dat een aanbestedingsprocedure is gevolgd.

Het hof overweegt dat voor de beoordeling van de vorderingen van Global moet worden vastgesteld of er nog sprake is van een spoedeisend belang. Het hof concludeert dat Global onvoldoende heeft aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij de vorderingen, nu de opdracht voor de levering van meubilair inmiddels aan een andere partij is gegund. Het hof wijst erop dat de vorderingen van Global niet toewijsbaar zijn en bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter. Global wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.144.766/01
arrest van 23 september 2014
in de zaak van
Global Resources B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: Global,
appellante,
advocaat: mr. J. Boogaard te Middelburg,
tegen
Waterschap Scheldestromen,
zetelend te [vestigingsplaats],
hierna te noemen: het Waterschap,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M.C.J. Meeuwsen-Dek te Middelburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 6 mei 2014 in het hoger beroep van het door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg onder zaaknummer C/02/274157/KG ZA 13-783 gewezen vonnis van 30 januari 2014.

5 Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 6 mei 2014 waarbij het hof een comparitie na aanbrengen heeft gelast;
- het proces-verbaal van comparitie van 3 juni 2014;
- de memorie van grieven met producties;
- de memorie van antwoord met producties.
Het Waterschap heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

6.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

7.De beoordeling

7.1.
De vaststelling van feiten in het vonnis waarvan beroep onder rov. 2.1 tot en met 2.11 is niet bestreden. Deze vaststelling van feiten wordt hierna sub a) tot en met k) weergegeven. In dit hoger beroep gaat het hof derhalve uit van de volgende feiten.
a. a) Het Waterschap heeft in 2011 besloten om over te gaan op een vorm van
flexwerken, dat wil zeggen geen vaste werkplekken meer voor ambtenaren.
b) Vanaf december 2011 heeft Global diverse opdrachten voor het Waterschap
uitgevoerd in het kader van het “nieuwe werken”.
c) In november 2013 deed zich de situatie voor dat het Waterschap de vierde en vijfde
verdieping van haar kantoorgebouw te [vestigingsplaats] mogelijk kon verhuren aan de
Belastingdienst. Aanvankelijk zou de (eventuele) huurovereenkomst ingaan per 1 januari
2014, later werd dit 1 februari 2014.
d) Op 27 november 2013 heeft Global aan het Waterschap op haar verzoek per e-mail
een “opzet planning vierde verdieping” gestuurd.
e) Op 2 december 2013 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen de heer [medewerker 1 van Global]
en mevrouw [medewerker 2 van Global] van Global en de heren [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap], Adjunct
afdelingshoofd Facilitaire Zaken en [teamleider facilitaire dienstverlening van het waterschap], teamleider Facilitaire
Dienstverlening, namens het Waterschap.
Op 2 december 2013 heeft Global twee offertes uitgebracht aan het Waterschap; een offerte
voor het voor verhuur gereed maken van de kantoorruimte, offerte nummer [offerte-nummer 1] ad
€ 11.325,60 incl. BTW en een offerte voor de vervanging van tapijttegels, offerte nummer
2013-635 ad € 75.957,75 incl. BTW.
f) Op 3 december 2013 is er telefonisch overleg geweest tussen de heer [medewerker 1 van Global] en
mevrouw [medewerker 2 van Global] van Global en de heren [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap] en [teamleider facilitaire dienstverlening van het waterschap] namens het
Waterschap.
Eveneens op 3 december 2013 heeft Global een offerte uitgebracht voor de levering van
TDS meubilair en accessoires, offerte nummer [offertenummer 2], ad € 453.841,60 incl. BTW.
Deze offerte voor de levering van bureaus zag enerzijds op bureaus die bestemd waren voor
het (mogelijk) gebruik door de Belastingdienst en anderzijds bureaus bestemd voor eigen
gebruik door (medewerkers van) het Waterschap.
g) Op 5 december 2013 heeft de heer [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap] telefonisch aan Global meegedeeld dat
de opdracht voor het leveren van het meubilair niet aan haar wordt gegund. Deze
mededeling is schriftelijk bevestigd bij brief van 17 december 2013. De betreffende offerte
is niet voor akkoord ondertekend.
h) Bij e-mailbericht van 5 december 2013 heeft het Waterschap aan Global opdracht
verleend “voor de uitvoering van de vloerbedekking 4e verdieping”. De betreffende offerte
is voor akkoord ondertekend door de heer [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap].
i. i) Bij e-mailbericht van 6 december 2013 heeft het Waterschap aan Global opdracht
verleend “op offerte [offerte-nummer 1] voor het uitvoeren van diverse werkzaamheden op de vierde
verdieping”. De betreffende offerte is voor akkoord ondertekend door de heer [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap].
j) Het Waterschap heeft de opdracht voor de levering van de meubels inmiddels
gegund aan Even Kijken.
k) Bij de door Global overgelegde stukken bevinden zich verklaringen van mevrouw
[medewerker 2 van Global] en de heer [medewerker 1 van Global] van Global, alsmede een verklaring van de heer [sales officer van TDS]
, Sales Officer van TDS, en de heer [medewerker van HMB] van [HMB].
Bij de door het Waterschap overgelegde stukken bevinden zich onder meer verklaringen van de heer [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap] en de heer [teamleider facilitaire dienstverlening van het waterschap].
7.2.
Global heeft in eerste aanleg, beknopt weergegeven, bij inleidende dagvaarding van 18 december 2013 gevorderd om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, ook voor wat betreft de kosten:
I. het Waterschap te veroordelen om de overeenkomst van 3 december 2013 ook voor wat betreft de levering van het meubilair na te komen en daaraan uitvoering te geven, subsidiair het Waterschap te veroordelen de onderhandelingen voort te zetten totdat volledige wilsovereenstemming is bereikt,
II. het Waterschap te verbieden de opdracht voor herinrichting, levering van stoffering en meubilair voor het Waterschapskantoor te [vestigingsplaats] aan derden te gunnen en met derden daarover overeenkomsten te sluiten,
III. het Waterschap te verbieden uitvoering te geven aan door het Waterschap met derden gesloten overeenkomsten betreffende herinrichtingwerkzaamheden en de levering van stoffering en meubilair voor het Waterschapskantoor te [vestigingsplaats], alles op straffe van een dwangsom,
IV subsidiair een zodanige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter vermeent te behoren,
V. met veroordeling van het Waterschap in de kosten van het geding.
Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter deze vorderingen alle afgewezen en Global uitvoerbaar bij voorraad in de proceskosten veroordeeld.
7.3.
Het hoger beroep van Global strekt ertoe dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad de vorderingen van Global zoals hiervoor weergegeven onder I tot en met V zal toewijzen, met dien verstande dat Global thans vordert dat een zodanige voorziening wordt getroffen als het hof vermeent te behoren (vordering IV) en dat het Waterschap wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en appel (vordering V).
7.4.
Het hof stelt voorop dat voor de beantwoording van de vraag of een in kort geding gevorderde voorziening in hoger beroep voor toewijzing in aanmerking komt, mede dient te worden beoordeeld, zo nodig ambtshalve, of de oorspronkelijke eiser ten tijde van het uitspreken van het arrest van het hof daarbij (nog) belang heeft, en voorts of dat belang voldoende spoedeisend is. Deze afweging moet geschieden aan de hand van de stand van zaken op het moment van het oordeel in hoger beroep.
7.5.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt. Vast staat dat het Waterschap de opdracht voor de levering van de meubels inmiddels heeft gegund aan Even Kijken (zie rov. 7.1 sub j). Dit is reeds gebeurd op 9 december 2013, zoals is vermeld in de onder de rov. 7.1 sub g bedoelde brief van 17 december 2013 van het Waterschap aan Global (overgelegd als productie 3 in eerste aanleg door het Waterschap). Voorts is tussen partijen niet in geschil dat, in verband met de (mogelijke) huur van de vierde en vijfde verdieping van het kantoorgebouw van het Waterschap te [vestigingsplaats] door de Belastingdienst, de opdracht op zeer korte termijn zou moeten worden uitgevoerd. Global zelf ging ervan uit dat de werkzaamheden en leveringen in december 2013 en januari 2014 zouden moeten plaatsvinden (inleidende dagvaarding, punt 17). De (eventuele) huurovereenkomst tussen het Waterschap en de Belastingdienst zou ingaan per 1 januari 2014, later werd dit 1 februari 2014 (rov. 7.1 sub c); overigens is volgens het Waterschap de huurovereenkomst uiteindelijk ingegaan op 1 maart 2014. Aannemelijk is in elk geval dat Even Kijken de opdracht inmiddels heeft uitgevoerd. Het Waterschap stelt in haar memorie van antwoord ook dat de opdracht is uitgevoerd.
7.6.
Gelet op het voorgaande had het op de weg van Global gelegen om haar (spoedeisend) belang bij haar vorderingen in hoger beroep te onderbouwen, hetgeen zij niet, althans onvoldoende, heeft gedaan. Dat Global, naar zij stelt, de benodigde producten voor uitvoering van de opdracht bij de verschillende leveranciers heeft besteld, levert een zodanig belang niet op, nu Even Kijken de opdracht inmiddels heeft uitgevoerd. Ook de omstandigheid dat Global veel voorbereidend werk heeft verricht om een overeenkomst met het Waterschap voor het leveren en inrichten van het meubilair tot stand te brengen is in dit verband onvoldoende. Ook ambtshalve is het hof niet van enig spoedeisend belang gebleken dat behandeling in kort geding zou rechtvaardigen in plaats van het voeren van een bodemprocedure. Dit betekent dat geen van de vorderingen van Global toewijsbaar is.
7.7.
Voorts falen de grieven naar het oordeel van het hof. De grieven I tot en met III zijn gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat de primaire vordering onder I dient te worden afgewezen. Partijen verschillen van mening of tussen hen op 3 december 2013 een overeenkomst voor wat betreft de levering van het meubilair tot stand is gekomen. Global meent dat het bewijs van de overeenkomst volgt uit de in het geding gebrachte aanbiedingen van Global aan het Waterschap, de schriftelijke aanvaarding van volgens haar onlosmakelijk met elkaar verbonden onderdelen van de totaalopdracht en de door haar overgelegde verklaringen van de heer [medewerker 1 van Global], mevrouw [medewerker 2 van Global], de heer [sales officer van TDS] en de heer [medewerker van HMB] (memorie van grieven, punt 28). Het Waterschap heeft gemotiveerd en gedocumenteerd (door overlegging van verklaringen van de heer [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap] en de heer [teamleider facilitaire dienstverlening van het waterschap]) betwist dat een overeenkomst tot stand is gekomen. Om te komen tot een oordeel over de juistheid van de stellingen van partijen is nader onderzoek en eventueel bewijslevering noodzakelijk. Daarvoor is echter in dit kort geding geen plaats. Het hof merkt hierbij op dat het daarbij met name gaat om de vraag of op 3 december 2013 tijdens het telefonisch overleg tussen de heer [medewerker 1 van Global] en mevrouw [medewerker 2 van Global] van Global en de heren [adjunct afdelingshoofd facilitaire zaken van het waterschap] en [teamleider facilitaire dienstverlening van het waterschap] namens het Waterschap de aanbieding van Global voor de levering van TDS meubilair en accessoires is aanvaard. Van minder betekenis is dan ook of, zoals Global heeft betoogd, het verweer van het Waterschap dat zij hiervoor een aanbestedingsprocedure heeft gevolgd, onjuist is, hetgeen het Waterschap overigens heeft weersproken.
Met grief IV keert Global zich tegen de afwijzing van de subsidiaire vordering onder I door de voorzieningenrechter. Voorshands is het hof van oordeel dat deze vordering tot dooronderhandelen niet voor toewijzing in aanmerking komt. Het was voor Global immers duidelijk dat er meerdere aanbieders zouden zijn voor de levering van het meubilair. Dit blijkt uit de verklaring van de heer [medewerker 1 van Global] tijdens de comparitie na aanbrengen. Global mocht er reeds daarom niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat met haar een overeenkomst tot stand zou komen. Gelet op de aard van de kort gedingprocedure gaat het hof aan het bewijsaanbod van Global voorbij.
Tot slot heeft grief V, waarmee Global opkomt tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, geen zelfstandige betekenis, zodat deze grief niet afzonderlijk hoeft te worden behandeld.
7.8.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Als de in ongelijk gestelde partij zal Global worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het Waterschap heeft gevorderd de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop dit arrest wordt gewezen tot de dag der algehele betaling. Met het oog op de redelijke termijn voor nakoming als bedoeld in artikel 6:82 lid 1 BW, zal het hof de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten eerst vanaf veertien dagen na de dag van deze uitspraak toewijzen.

8.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Global in de kosten van het hoger beroep, welke kosten aan de zijde van het Waterschap tot op heden worden begroot op € 704,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat en voor wat betreft de nakosten op € 131,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,--, vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan deze proceskostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, M.G.W.M. Stienissen en J.P. de Haan en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 23 september 2014.