3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Bij schriftelijke koopovereenkomst van 19 mei 2010 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] het appartementsrecht dat recht geeft op het gebruik van de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] aan [appellante] verkocht voor € 127.500,-- kosten koper. Het hof zal dit appartementsrecht hierna ook aanduiden als de woning.
De woning is gebouwd in 1922 en was ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst dus bijna 80 jaar oud.
[geïntimeerde 1] heeft omstreeks 1969 de elektrische installatie en de elektriciteitsleidingen in de woning zelf vernieuwd.
Voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst heeft [appellante] de woning samen met enkele familieleden drie keer bezichtigd. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben bij die gelegenheid onder meer meegedeeld dat [geïntimeerde 1] de elektrische installatie en de elektriciteitsleidingen van de woning omstreeks 1969 zelf heeft vernieuwd.
Artikel 5 lid 1 van de koopovereenkomst luidt voor zover thans van belang als volgt:
“De feitelijke levering (aflevering) van het verkochte aan koper zal geschieden in de staat waarin het zich bij het tot stand komen van deze overeenkomst bevindt. (…)”
Artikel 5 lid 2 van de koopovereenkomst luidt als volgt:
“Het verkochte zal bij de feitelijke levering de eigenschappen bezitten die voor een normaal gebruik als woning nodig zijn. Voor koper kenbare gebreken die daaraan in de weg zouden kunnen staan, komen voor dienst risico.”
[appellante] heeft na ondertekening van de koopovereenkomst maar vóór de eigendomsoverdracht een bouwkundig rapport laten opstellen over de woning. In het kader daarvan is de woning op 31 mei 2010 geïnspecteerd. Het naar aanleiding daarvan opgestelde bouwkundig rapport dateert van 2 juni 2010.
Bij notariële akte van 1 juli 2010 hebben [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] de eigendom van de woning aan [appellante] overgedragen. Op blz. 1 van de leveringsakte staat na een omschrijving van de woning het volgende:
“hierna ook te noemen “het verkochte”, door koper te gebruiken als woning. Voor koper kenbare gebreken die daaraan in de weg zouden kunnen staan, komen voor diens risico.”
In artikel 2 lid 3 van de leveringsakte staat voor zover thans van belang het volgende:
“Het verkochte wordt aanvaard in de feitelijke staat, waarin het zich ten tijde van het sluiten van de koopovereenkomst bevond (…)”
In artikel 5 lid 8 van de leveringsakte staat het volgende:
“De zich in het verkochte bevindende technische installaties en leidingen functioneerden ten tijde van het tot stand komen van de koopovereenkomst naar behoren en het gebruik daarvan is door de daartoe bevoegde instanties op generlei wijze beperkt,”
Na de eigendomsoverdracht heeft [appellante] werkzaamheden laten uitvoeren in de woning om de woning aan haar wensen aan te passen.
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellante] in eerste aanleg, samengevat:
primair: veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om aan [appellante] een schadevergoeding van € 20.079,91 te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
subsidiair: gedeeltelijke ontbinding van de koopovereenkomst, zodanig dat de koopprijs wordt verminderd met € 20.079,91, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om dat bedrag aan [appellante] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
meer subsidiair: wijziging van de koopovereenkomst wegens dwaling, zodanig dat de koopprijs wordt verminderd met € 20.079,91, met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] om dat bedrag aan [appellante] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente;
telkens vermeerderd met buitengerechtelijke kosten met de wettelijke rente daarover en met veroordeling van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] in de proceskosten.
3.2.2[geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 18 juli 2012 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 12 september 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen van [appellante] afgewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.
Met betrekking tot de meer subsidiaire vordering
3.4.1.De kantonrechter heeft de door [appellante] ingestelde meer subsidiaire vordering behandeld in rov. 5.6 van het vonnis en die vordering niet toewijsbaar geacht.
3.4.2.[appellante] heeft geen grief gericht tegen deze overweging uit het vonnis. De grieven 1, 2 en 3 zijn alleen gericht tegen de afwijzing van de primaire en de subsidiaire vordering, terwijl grief 4 naast de grieven 1, 2 en 3 geen duidelijke zelfstandige betekenis heeft.
De meer subsidiaire vordering ligt in hoger beroep dus niet ter beoordeling voor.
3.4.3.Dat [appellante] aan het slot van de memorie van grieven concludeert tot het alsnog toewijzen van “de vorderingen van [appellante] in eerste aanleg”, voert niet tot een ander oordeel. Dit laat immers onverlet dat [appellante] tegen de afwijzing van de meer subsidiaire vordering (het beroep op dwaling) niet met een voldoende duidelijke grief is opgekomen.
Met betrekking tot de wijziging van eis
3.5.1.[appellante] heeft bij de door haar in hoger beroep genomen akte haar eis verminderd. Zij heeft het door haar primair, subsidiair en meer subsidiair gevorderde bedrag van € 20.079,91 verminderd tot € 16.152,39. Het hof zal rekening houden met deze eisvermindering ten aanzien van de primaire en subsidiaire vordering. De meer subsidiaire vordering maakt om de in rov. 3.4.2 van dit arrest genoemde reden geen onderdeel uit van de rechtsstrijd in hoger beroep.
Met betrekking tot de gronden van de primaire en subsidiaire vordering