ECLI:NL:GHSHE:2014:3750

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
20-001240-14
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake diefstal van lood

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant, waarbij de verdachte op 11 april 2014 was veroordeeld voor diefstal door twee of meer verenigde personen. De verdachte, geboren in 1982, had samen met een medeverdachte lood van een appartementencomplex gestolen. De politierechter had een gevangenisstraf van 2 maanden voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van 2 jaren, en een werkstraf van 100 uren. De verdachte ging in hoger beroep tegen dit vonnis. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof het vonnis zou bevestigen, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit en een lichtere straf. Het hof heeft het beroep in zoverre verworpen en het vonnis van de politierechter bevestigd, maar heeft de opgelegde straf aangepast. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal, waarbij hij zich een zodanige heerschappij over het lood had verschaft dat de wegneming was voltooid. De verdediging had betoogd dat de verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf moest krijgen, maar het hof oordeelde dat gezien de ernst van het feit en de recidive van de verdachte, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. De schadevergoeding werd vastgesteld op € 868,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Het hof heeft de strafmaat bepaald op 2 maanden gevangenisstraf, waarvan de tijd in voorarrest in mindering wordt gebracht, en een taakstraf van 100 uren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001240-14
Uitspraak : 22 september 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 11 april 2014 in de strafzaak met parketnummer 01-845728-13 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1982],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van primair: diefstal door twee of meer verenigde personen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij
[benadeelde partij].
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat het hof de verdachte van het primair ten laste gelegde feit zal vrijspreken en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof wat betreft de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde feit. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsvrouw bepleit dat het hof zal volstaan met het opleggen van een (gedeeltelijk voorwaardelijke) taakstraf met bijzondere voorwaarden.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de strafmotivering, de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel alsmede de door de eerste rechter aangehaalde wetsartikelen.
Het hof merkt op dat de eerste rechter in zijn vonnis bij de weergave van het (bij wijziging van de tenlastelegging ingevoegde) subsidiair ten laste gelegde feit als gevolg van een kennelijke omissie de zinsnede “met dat oogmerk met zijn mededader een dak van een appartementencomplex is opgegaan en/of aldaar een hoeveelheid (dak)lood heeft/hebben los/weggesneden en/of opgerold” niet heeft opgenomen.
Het hof ziet, nu het hof niet toekomt aan dit subsidiair ten laste gelegde feit, echter geen grond om het vonnis daarvoor te vernietigen; het hof zal daarom volstaan met deze constatering en met het alsnog inlezen van deze zinsnede in het subsidiair ten laste gelegde feit.
Voor wat betreft het verweer van de raadsvrouw in hoger beroep strekkende tot vrijspraak van de verdachte van het hem primair ten laste gelegde feit, - in het kort inhoudende – dat het delict geen voltooid delict betreft maar slechts een poging, overweegt het hof het volgende.
Uit de gehanteerde bewijsmiddelen maakt het hof op dat verdachte met zijn medeverdachte het losgesneden lood heeft opgerold en de rol hebben weggelegd. Aldus handelend heeft verdachte met zijn medeverdachte zich een zodanige heerschappij over het lood verschaft, dat de wegneming daarvan is voltooid.
Op te leggen straf
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gelet op de straf die aan de medeverdachte is opgelegd, en omdat dit de positieve ontwikkelingen die verdachte ondergaat zal doorkruisen.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich samen met zijn mededader schuldig gemaakt aan diefstal van lood, waarbij zij op het dak van een appartementencomplex het lood hebben weggesneden.
Hierdoor is materiele schade ontstaan voor de benadeelde. Verdachte heeft bij het plegen van het feit gehandeld uit winstbejag.
Bovendien is de verdachte, blijkens een uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 29 juli 2014, reeds meermalen ter zake van diefstal veroordeeld. Dit heeft verdachte er niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft het hof mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het LOVS, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden.
Volgens deze oriëntatiepunten kan voor een – naar het oordeel van het hof met het onderhavige feit gelijk te stellen – inbraak in een bedrijfspand in geval sprake is van recidive een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 10 weken in beginsel als passend worden beschouwd.
Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Wel ziet het hof in de persoon van de verdachte en de omstandigheden van het geval aanleiding om thans nog te volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die door de verdachte in voorarrest is doorgebracht, en daarnaast een taakstraf van na te melden duur.
Door bovendien een voorwaardelijke gevangenisstraf als hierna te melden op te leggen wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Een en ander in aanmerking nemende, acht het hof, anders dan de raadsvrouw heeft bepleit, voormelde onvoorwaardelijke gevangenisstraf, voorwaardelijke gevangenisstraf en taakstraf passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van
€. 868,00. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep haar vordering gehandhaafd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof is van oordeel dat de onderhavige vordering van de benadeelde partij niet met bewijsstukken is onderbouwd. In hoger beroep is namens de benadeelde partij nog wel een nader bewijsaanbod gedaan, maar daartoe zou de zaak (door middel van een tussenarrest) moeten worden aangehouden. Naar het oordeel van het hof is daartoe echter in dit stadium van het proces geen aanleiding toe, nu een dergelijke aanhouding naar het oordeel van het hof in dit geval een onevenredige belasting van het strafgeding zou vormen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat een belangrijk doel van de strafrechtspleging is dat zaken efficiënt en tijdig worden afgedaan.
Alles in aanmerking nemend komt het hof derhalve tot het oordeel dat de benadeelde partij niet in haar vordering kan worden ontvangen en dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Het hof ziet overigens wel aanleiding terzake de maatregel van artikel 36f van Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat een schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Het hof schat deze schade, gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij aan de orde is gekomen, naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 868,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 4 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte en zijn mededader zijn naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 27, 36f en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de beslissingen op de vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Verklaart
de benadeelde partij [benadeelde partij]in haar vordering tot schadevergoeding
niet-ontvankelijken bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de
verplichting opom
aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag
te betalenvan
€ 868,00 (achthonderdachtenzestig euro)als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 (zeventien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 4 september 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. W.E.C.A. Valkenburg, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. R.M. Peters, raadsheren,
in tegenwoordigheid van A. van Baast, griffier,
en op 22 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.M. Peters is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.