ECLI:NL:GHSHE:2014:3746

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 september 2014
Publicatiedatum
19 september 2014
Zaaknummer
20-002041-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor mishandeling van pleegkinderen met verwerping van het verweer omtrent de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 september 2014 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een verdachte die was veroordeeld voor mishandeling van pleegkinderen. De verdachte was eerder door de rechtbank 's-Hertogenbosch op 21 april 2011 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van vijf jaren. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling, waarbij zij zich had beroepen op de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verklaringen van de slachtoffers, die na hun uithuisplaatsing waren afgelegd, betrouwbaar zijn en dat er geen reden is om aan de geloofwaardigheid van deze verklaringen te twijfelen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen, gevolgd. Het hof heeft de veroordeling van de verdachte bevestigd, maar heeft het eerdere vonnis vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof was onderworpen. De verdachte is schuldig bevonden aan meermalen mishandeling van de pleegkinderen, waarbij de jongste op het moment van de mishandelingen slechts vier jaar oud was. Het hof heeft de strafmaat gematigd tot 200 uren taakstraf, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafvervolging. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze vorderingen bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar zijn meegewogen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-002041-11
Uitspraak : 19 september 2014
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 21 april 2011 in de strafzaak met parketnummer 01-845151-10 tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1952.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van - kort gezegd - mishandeling, meermalen gepleegd (feit 1) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 215 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 5 jaren. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partijen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder 1 is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis, voor zover onderworpen aan het oordeel van het hof, eventueel met aanvulling van de bewijsmiddelen, zal bevestigen, met uitzondering van de beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen.
Ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1], [slachtoffer 3]en
[slachtoffer 2] heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof:
  • ten behoeve van de slachtoffers aan de verdachte de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht zal opleggen tot een bedrag van € 1.500,- subsidiair 30 dagen hechtenis;
  • de vorderingen van de benadeelde partijen ieder zal toewijzen tot een bedrag van
€ 1.500,- en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
De verdediging heeft primair bepleit dat de verdachte van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, subsidiair - voor het geval het hof toch tot enige bewezenverklaring zou komen - dat zal worden volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan de duur van het onvoorwaardelijk deel niet langer is dan de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, eventueel nog aan te vullen met een voorwaardelijke gevangenisstraf en/of taakstraf.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 28 augustus 2003 tot en met 2 juli 2009 te Mill en/of Langenboom, gemeente Mill en Sint Hubert, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk mishandelend een of meer perso(o)n(en) (te weten {slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3], (meermalen) heeft geslagen en/of aan de haren heeft getrokken en/of (met kracht) heeft geduwd, waardoor deze (telkens) letsel heeft/hebben bekomen en/of pijn heeft/hebben ondervonden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op tijdstippen in de periode van 1 januari 2007 tot en met 2 juli 2009 te Langenboom, gemeente Mill en Sint Hubert, telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], meermalen heeft geslagen en/of aan de haren heeft getrokken en/of met kracht heeft geduwd, waardoor deze letsel hebben bekomen en/of pijn hebben ondervonden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
De raadsman heeft bepleit dat de verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs ook van het onder 1 ten laste gelegde feit wordt vrijgesproken. Hij heeft daartoe -samengevat- aangevoerd dat de verklaringen van de slachtoffers [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1], zoals afgelegd na de uithuisplaatsing, alsmede de verklaringen van de [getuige 1] en [getuige 2], onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te worden gebezigd.
Het hof overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de verklaringen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] (na de uithuisplaatsing) op respectievelijk 18 februari 2010 en 24 februari 2010 bij de politie hebben afgelegd (politiedossier pagina 534 e.v. respectievelijk 450 e.v.).
In de rapportages van dr. R. Bullens, klinisch psycholoog, d.d. 17 november 2010, 9 december 2010 en 15 februari 2011, ziet het hof onvoldoende aanknopingspunten voor het door de raadsman ingenomen standpunt dat de door [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] afgelegde verklaringen onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Op verzoek van de verdediging is [slachtoffer 3] in hoger beroep wederom gehoord. De raadsman is door het hof in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het verhoor vragen voor te leggen en heeft hier ook gebruik van gemaakt. Het verhoor heeft op 20 december 2013 plaatsgevonden in een kindvriendelijke verhoorstudio en is, zo blijkt uit het proces-verbaal van studioverhoor d.d. 20 december 2013, conform het landelijk studioprotocol uitgevoerd. De raadsheer-commissaris heeft [slachtoffer 3] voorafgaand aan het verhoor beëdigd. Het hof is van oordeel dat de door [slachtoffer 3] ten tijde van dit verhoor afgelegde verklaring in belangrijke mate aansluit bij hetgeen zij op 18 februari 2010 heeft verklaard. Het hof ziet gelet op het voorgaande dan ook geen reden te twijfelen aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
De stelling van de raadsman dat de verklaringen van [slachtoffer 3], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn, omdat, zo begrijpt het hof, er niet eerder dan na de uithuisplaatsing signalen van mishandeling binnen het pleeggezin naar buiten zijn gekomen, leidt, wat er ook van zij, evenmin tot het oordeel dat de verklaringen op die grond reeds als onbetrouwbaar ter zijde zouden moeten worden geschoven.
Hetgeen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] hebben verklaard wordt onder andere ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de raadsman dat deze getuigen niet betrouwbaar zijn en beiden een reden hebben ”om te jokken”. De beide stagiaires zijn op verzoek van de raadsman in hoger beroep andermaal gehoord. Tijdens dit verhoor zijn deze getuigen in de kern bij hun verklaringen gebleven, zoals afgelegd bij de politie op 4 februari 2010. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de door hen afgelegde verklaringen.
Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling, meermalen gepleegd.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich in een periode van ruim twee jaar schuldig gemaakt aan het meermalen mishandelen van een drietal, in het kader van voogdij aan haar zorg toevertrouwde, kinderen, waarbij de jongste destijds 4 jaar was.
Ten aanzien van de aard en de ernst van het bewezen verklaarde heeft het hof rekening gehouden met:
  • het feit dat het hier kinderen betrof die vanuit een zorgelijke thuissituatie kwamen en in het gezin van verdachte geplaatst werden teneinde hun verzorging en opvoeding te waarborgen;
  • de duur van de periode waarin de mishandelingen hebben plaatsgevonden en de leeftijd van de kinderen;
  • de omstandigheid dat mishandeling door een (vervangende) ouder een grote impact heeft op de ontwikkeling van kinderen en nog lange tijd psychische gevolgen kan hebben.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof kennisgenomen van:
  • een reclasseringsadvies, opgesteld door P.A.M.G. Brummen, reclasseringsmedewerker d.d. 6 juli 2010;
  • een psychologisch onderzoek, opgesteld door C. Clarijs, klinisch psycholoog, d.d. 24 juni 2010.
Het hof acht gelet op de ernst van het bewezen verklaarde een gevangenisstraf op zijn plaats. Mede gelet op het tijdsverloop, zal het hof - evenals de rechtbank - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan het reeds ondergane voorarrest (35 dagen) alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen voor de duur van 180 dagen, met daaraan gekoppeld de voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd van 5 jaren zal onthouden van alle activiteiten die te maken hebben met het opvangen, verzorgen, begeleiden, onderdak bieden en trainen van minderjarigen, niet zijnde de kleinkinderen van verdachte.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Het hof acht daarnaast - evenals de rechtbank - het opleggen van een taakstraf voor de maximale duur, te weten van 240 uren, passend en geboden. Door de verdachte is op 4 mei 2011 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg terwijl het hof op 19 september 2014, derhalve langer dan twee jaar na het instellen van het hoger beroep, uitspraak doet. Aldus is er sprake van een overschrijding van de redelijke termijn bij de strafvervolging in hoger beroep als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Weliswaar is deze overschrijding ook deels te verklaren uit de onderzoekshandelingen op verzoek van de verdediging, doch daarmee wordt niet de gehele vertraging verklaard.
Het hof zal derhalve gelet op het voorgaande de op te leggen taakstraf matigen tot 200 uren.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de schade en het vaststellen van het causale verband tussen verdachtes gedragingen en de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,- . De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de schade en het vaststellen van het causale verband tussen verdachtes gedragingen en de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.500,-. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat het vaststellen van de schade en het vaststellen van het causale verband tussen verdachtes gedragingen en de schade een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
215 (tweehonderdvijftien) dagen,met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd onthoudt van alle activiteiten die te maken hebben met het opvangen, verzorgen, begeleiden, onderdak bieden en trainen van minderjarigen, niet zijnde de kleinkinderen van verdachte.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
200 (tweehonderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
100 (honderd) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1]in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] in zijn vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 3] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door:
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.R.G.H. van Outheusden, griffier,
en op 19 september 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.