In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de vrouw en de jongmeerderjarige in beroep zijn gegaan tegen een beschikking van de rechtbank Limburg. De rechtbank had bepaald dat de man, met ingang van 1 juni 2013, een bijdrage van € 25,-- per maand moest betalen voor de jongmeerderjarige en eenzelfde bedrag voor de andere minderjarige. De vrouw en de jongmeerderjarige zijn het niet eens met de vastgestelde draagkracht van de man en hebben grieven ingediend die zich richten tegen de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de financiële situatie van de man.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 augustus 2014 zijn de vrouw en de man gehoord, maar de jongmeerderjarige was niet verschenen. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van de eerdere zitting en de jaarstukken van de man. De vrouw heeft vier grieven ingediend die alle betrekking hebben op de draagkracht van de man. Ze betwist de vaststelling van het netto besteedbaar inkomen van de man en stelt dat er sprake is van een creatief boekhouden.
Het hof heeft de grieven van de vrouw en de jongmeerderjarige beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht rekening heeft gehouden met het netto besteedbaar inkomen van de man. De grieven zijn onvoldoende onderbouwd en het hof heeft geen aanleiding gezien om de jaarstukken van de man in twijfel te trekken. De rechtbank heeft de beschikking bekrachtigd, waarbij de man verplicht blijft om de vastgestelde alimentatie te betalen. De uitspraak is gedaan op 18 september 2014.