Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
2 [appellante 2] ,
[appellante 3],
[appellant 4],
[appellant 5],
[appellante 6],
[appellant 9],
[appellante 10],
[appellante 11],
[appellante 12],
[appellante 14],
[appellant 15]en
[appellante 16],
[appellant 17],
[appellant 20]en
[appellante 21],
[appellant 22]en
[appellante 23],
[appellant 26]en
[appellante 27],
[appellante 28],
[appellante 29]en
[appellant 30],
[appellant 31],
[appellant 34],
. [appellant 35]en
[appellante 36],
[appellante 37],
[appellante 38],
[appellante 39],
[appellant 40]en
[appellante 41],
[appellante 43],
[appellant 44],
[appellant 45]en
[appellant 46],
[appellant 47],
[appellant 48],
[appellant 49]en
[appellant 50],
7 [appellante 7] en
[appellant 8],
[appellante 13],
[appellante 24],
[appellante 25],
[appellant 32]en
[appellante 33],
[appellante 51],
1.[Beleggingen ] BELEGGINGEN B.V.,
7.Het verloop van de procedure
8.De verdere beoordeling
Kort gezegd komt het erop neer dat [Beleggingen ] daarbij als haar standpunt te kennen geeft dat bepaalde kosten (bijvoorbeeld kosten voor de vervanging van het gasnet) niet voor haar rekening komen, zodat, als die kosten niet ten laste van de thans procederende bewoners kunnen worden gebracht, deze uiteindelijk over de andere bewoners dienen te worden omgeslagen.
Het hof treedt niet in de relatie tussen [Beleggingen ] (of SWB) en de overige bewoners, en volstaat met de overweging dat in het in het tussenarrest overwogene besloten ligt dat bepaalde kosten naar het oordeel van het hof voor rekening van [Beleggingen ] als erfverpachter zèlf komen en dat de tegenprestatie daarvoor geacht moet worden in de erfpachtcanon besloten te liggen.
Alle overige kosten onder post a. behoren naar hun aard niet tot posten welke voor rekening van de erfverpachter zouden moeten komen. Deze posten hangen ook voor een groot deel samen met het gebruik door de bewoners. Deze zijn terecht in de exploitatieovereenkomst opgenomen. Herhaald zij dat als de kosten niet laste van [Beleggingen ] komen, deze onvermijdelijk, uiteindelijk, ten laste van de bewoners komen.
Het gaat naar het hof begrijpt om vrij normale tennisbanen en zwembad, geen bijzonder luxueuze voorzieningen. In de kosten van onderhoud, renovatie en instandhouding dienen alle bewoners bij te dragen maar dat gaat niet zo ver dat dit ook voor totale vervanging zou gelden of voor renovatie welke de facto op een nagenoeg complete vervanging zou uitdraaien. Het is duidelijk dat het wederzijdse wantrouwen groot is, doch dat laat onverlet dat het onvermijdelijk is dat bij grootschalige renovatie of vernieuwing er vooraf overleg plaats vindt.
Die constatering is op zichzelf juist.
Het hof overwoog reeds in het tussenarrest – en volhardt daarbij – dat er geen afdoende reden is om in de exploitatieovereenkomst op te nemen dat permanente bewoning wèl zou zijn toegestaan. Nu is de vraag of expliciet opgenomen moet worden dat dit níet is toegestaan.
Het hof wijst erop, dat in versie D van de exploitatieovereenkomst, welke versie onderwerp was van het debat bij gelegenheid van de comparitie op 22 januari 2014, deze bepaling luidde: “Ingevolge de vigerende bestemmingsplanvoorschriften is het niet toegestaan de opstallen te gebruiken als hoofdverblijf of voor permanente bewoning”. De erfpachters maakten daartegen bezwaar.
In die versie D kwamen ook twee bepalingen voor, 2.2 en 2.3, welke geheel gelijkluidend waren aan 2.2 en 2.3 in versie E. Deze houden, kort gezegd, in dat exploitant het gebruik gedoogt zolang de overheid dat doet.
Ter comparitie is hierover gedebatteerd en uit de door de raadsheer-commissaris bijgehouden aantekeningen blijkt dat aan de bezwaren van de erfpachters tegemoet gekomen zou kunnen worden als in art. 8 sub j een voorbehoud in de vorm van een verwijzing naar art. 2.2 en 2.3 opgenomen zou worden.
Ook als daaromtrent geen instemming van de zijde van de erfpachters zou zijn bereikt valt niet in te zien welk bezwaar tegen de thans voorgestelde bepaling zou kunnen bestaan. Strikt genomen omschrijft art. 8 lid j helemaal geen verplichtingen of aanspraken van de exploitant en de erfpachter over en weer; de bepaling strekt er slechts toe duidelijk te maken dat er een bestemmingsplan bestaat dat permanente bewoning verbiedt. Art. 8 lid j jo. art. 2.2 en 2.3 houden dan, kort gezegd, in dat de exploitant volstrekt lijdelijk is en altijd de overheid volgt; op die wijze kan de exploitant ook niet door de overheid voor het blok worden gezet omdat de exploitant tegen de planvoorschriften in permanente bewoning mogelijk zou maken. Deze bepaling kan daarom worden gehandhaafd.
Lid 7 jo. lid 2 kwam echter, voor wat betreft aanspraken van derden in verband met milieuverontreiniging, vergaand overeen met art. 17 sub b van de AB 1992-1997.
In art. 15 lid 1 van versie A en B van de exploitatieovereenkomst heeft [Beleggingen ] /SWB getracht dit op te lossen door de hiervoor aangehaalde tekst, doch deze tekst geldt niet meer.
Het hof is van oordeel dat niet alleen art. 17b, maar ook art. 17a van de AB 1992-1997 kennelijk zag op aanspraken van derden. Ook de titel van de bepaling, “vrijwaring”, wijst daarop.
dezeingevolge het bepaalde in artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek wegens gehele of gedeeltelijke instorting van de op het verpachte perceel opgerichte of in stand gehouden opstallen
jegens derdengehouden mocht zijn [cursivering hof; cursivering in definitieve versie verwijderen].
Op zichzelf komt deze bepaling overeen met art. 16 sub c van de AB 1978, maar dit geval wordt feitelijk reeds geheel bestreken door art. 11 lid 1 zodat dit artikel 10 overbodig is.
Om te voorkomen dat er ook nummerverschillen ontstaan tussen de tekst, geldend voor erfpachters ten aanzien waarvan voorheen de AB 1978 golden, en die waarvoor voorheen de AB 1992 en 1997 golden, stelt het hof voor dat in de exploitatieovereenkomst bestemd voor erfpachters voor wie voorheen de AB 1978 golden, na het kopje “Artikel 10” wordt vermeld: “(Niet Opgenomen)”. Dan blijven de nummeringen voor het overige synchroon lopen.
De erfpachters zagen echter in de naar hun inzicht tekortschietende financiële verantwoording een aanleiding om niet met de exploitatieovereenkomst te hoeven instemmen. Immers, die exploitatieovereenkomst zou hen dan kunnen verplichten tot financiële verplichtingen waarvan bij gebreke van deugdelijke financiële verantwoording de reikwijdte niet viel te overzien, zodat die verplichtingen – zo begrijpt het hof de bezwaren althans de vrees van de erfpachters – een beloop zouden kunnen krijgen dat hun mogelijkheden of bereidheid aanzienlijk zou overschrijden.
Prod. 28 betreft het door mr. Van der Kruis geformuleerde verzoek aan mr. drs. [de deskundige aan de zijde van beide partijen] ; mr. Van der Kruis formuleert hierin 21 onderzoeksvragen. Prod. 29 betreft aanvullende informatie van mr. Van der Kruis.
Prod. 30 is het onderzoeksrapport. Prod. 31 betreft een enkel kort commentaar van mr. Wagemakers.
Uitgangspunt vormt versie E van de concept-exploitatieovereenkomst, zoals overgelegd bij akte van [Beleggingen ] /SWB van 18 maart 2014, met dien verstande dat:
- De kosten voor het normale beheer en onderhoud van de algemene voorzieningen zoals deze alle reeds aanwezig waren per juni 2003, daaronder begrepen;
- de gescheiden afvoer van glas, papier, plastic en klein huisvuil;
- het ter beschikking stellen van vuilcontainers voor de afvoer van klein huisvuil;
- het fungeren als centraal post- en telefoonadres;
- het fungeren als sleutelcentrale en sleutelbewaarder;
- het schoonhouden van het terrein;
- het onderhoud, de eventuele renovatie en vervanging en in stand houden van alle percelen grond, voor zover niet in Erfpacht uitgegeven, met alle daarmee verbonden zaken, waaronder begrepen de wegen, straatverlichting park, parktoegangssysteem, gemalen en waterlopen
- het onderhoud,
- het onderhoud,
- het reguleren van het oppervlakte- en grondwaterpeil;
- de instandhouding en het onderhoud van de bestaande netten voor toevoer van gas en water;
- het opbouwen en in stand houden van reserves, o.a. voor groot onderhoud, renovatie en vervanging en vereffeningen, een en ander conform een meerjarig onderhouds- en investeringsplan dat door de Exploitant in overleg met de Bewonersraad zal worden vastgesteld;
- het houden van algemeen toezicht;
- het verrichten en bevorderen in de meest uitgebreide zin van al hetgeen met het bovenstaande direct verband houdt of in het belang van de Erfpachters en het leefklimaat noodzakelijk of gewenst is;
- de assurantiepremie van de door de Exploitant aangegane verzekeringen.
- alle overige noodzakelijke kosten die door de Exploitant in verband met de uitoefening van zijn taak en met inachtneming van het bepaalde in deze Exploitatieovereenkomst worden gemaakt;
- art. 8 sub j. komt te luiden zoals in versie E van de concept-exploitatieovereenkomst weergegeven.
- art. 10, voor zover het betreft erfpachters waarvoor de AB 1992 of 1997 golden, komt te luiden als volgt:
- 10.1 Erfpachter vrijwaart de Exploitant voor alle verplichtingen tot vergoeding van schade, rente en kosten waartoe deze ingevolge het bepaalde in artikel 6:174 van het Burgerlijk Wetboek wegens gehele of gedeeltelijke instorting van de op het verpachte perceel opgerichte of in stand gehouden opstallen jegens derden gehouden mocht zijn.
- 10.2 conform versie E van de concept-exploitatieovereenkomst.
- art. 10, voor zover het betreft erfpachters waarvoor de AB 1978 golden, niet zal worden opgenomen (in plaats waarvan zal worden vermeld: “niet opgenomen”).
- art. 15 komt te luiden zoals in versie E van de concept-exploitatieovereenkomst weergegeven.
Vordering sub 1 hield in een verklaring voor recht dat tussen partijen de exploitatieovereenkomst gold.
Vordering sub 2 hield een verklaring voor recht in omtrent de toepasselijke verdeelsleutel.
Vordering sub 3 hield in een gebod tot het ondertekenen van de overeenkomst op straffe van verbeurte van een dwangsom.
9.De uitspraak
- vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw rechtdoende:
- gebiedt elk van principaal appellanten – voor zover zij hun appel hebben gehandhaafd – om binnen veertien dagen na betekening van dit arrest een exploitatieovereenkomst met SWB te tekenen, zulks overeenkomstig versie E van de concept-exploitatieovereenkomst, zoals overgelegd bij akte van [Beleggingen ] /SWB van 18 maart 2014, met dien verstande dat de artikelen 4.9, 8 sub j, 10, 11 en 15 zullen luiden zoals hiervoor in r.o. 8.10 omschreven, en verklaart dit gebod uitvoerbaar bij voorraad;
- verklaart voor recht dat elk van principaal appellanten gehouden is om – over de periode van 30 juni 2003 tot het moment waarop de nieuw te tekenen exploitatieovereenkomst tussen hen en SWB zal gaan gelden, en met inachtneming van de in de inleidende dagvaarding onder 4k aangeduide verdeelsleutel tussen recreërende erfpachters en permanent woonachtige erfpachters – aan Stille Wille Brabant BV een bedrag aan servicekosten te betalen overeenkomstig datgene wat zij hadden moeten betalen indien de thans te sluiten exploitatieovereenkomst reeds gegolden zou hebben vanaf 30 juni 2003, doch niet meer dan het bedrag aan servicekosten dat – afgezien van de korting aangeduid onder 3e en 3f van de inleidende dagvaarding – de overige bewoners van de desbetreffende categorie, hetzij recreërend, hetzij permanent woonachtig, in de desbetreffende jaren aan Stille Wille Brabant hebben betaald c.q. dienden te betalen;
- compenseert de proceskosten in beide instanties, aldus dat elke partij haar eigen kosten dient te dragen;
- wijst het meer of anders gevorderde af.