3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op verzoek van [appellanten] heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] op 15 september 2010 een offerte uitgebracht voor het leveren en monteren van een eikenhouten parketvloer in de woonkamer van de woning van [appellanten]
hebben vervolgens aan [geïntimeerde] de opdracht verleend om een eikenhouten parketvloer te leveren en in hun woonkamer te monteren. Hierbij hebben [appellanten] aan [geïntimeerde] gevraagd om ervoor te zorgen dat de door hem te leggen vloer naadloos zou gaan aansluiten op de leisteenvloer die daarna in de keuken gelegd zou worden. Om dat doel te bereiken was door de betonleverancier op aanwijzing van [appellanten] in de nieuwe betonnen ondervloer op de begane grond van de woning aan de keukenzijde een verhoging gestort van ongeveer 10 mm dik, om het verschil in dikte tussen de te leggen houten vloer en de te leggen leisteenvloer te overbruggen.
[appellanten] hebben aan [geïntimeerde] een aanbetaling gedaan van € 2.000,--.
Op maandag 6 december 2010 is [geïntimeerde] begonnen met het leggen van de parketvloer. Dit betrof een vaste montering door middel van een volvlaksverlijming. Voorafgaand aan de uitvoering van de werkzaamheden heeft [geïntimeerde] de wijze waarop hij het werk zou uitvoeren, besproken met mevrouw [appellante]. De heer [appellant] was op dat moment niet aanwezig.
In de woonkamer bevindt zich een schuifdeurdoorgang, waardoor de woning als het ware in tweeën wordt gedeeld. [geïntimeerde] heeft de vloer hier gecentreerd, zodat aan beide zijden van de doorgang een plank van dezelfde breedte overbleef en zich exact in het midden van de doorgang de naad tussen de twee middelste planken bevindt. Dit is zichtbaar op de eerste foto in het als productie 1 bij memorie van grieven overgelegde rapport. Verder heeft [geïntimeerde] een rechte (en niet smaller gemaakte) plank laten aansluiten op de richel die zich in vloer bevindt op de plek waar de woonkamervloer over gaat in de gestorte verhoging van 10 mm in de keukenvloer. Als gevolg hiervan kon de naad die tussen de twee middelste planken van de schuifdeurdoorgang liep, niet exact evenwijdig aan de wanden door de kamer lopen maar enkele graden gedraaid. Daardoor lopen de planken die tegen de wanden zijn gelegd geleidelijk af van breed naar iets smaller. [geïntimeerde] heeft op maandag 6 december 2010 een groot deel van de vloer (kennelijk omstreeks driekwart van de vloer) op deze wijze gelegd.
Op enig moment (naar het hof begrijpt: toen [geïntimeerde] de werkzaamheden op dinsdagochtend 7 december 2010 wilde voltooien) hebben [appellanten] zich tegenover [geïntimeerde] op het standpunt gesteld dat de vloerplanken ten onrechte niet exact evenwijdig aan de wanden in de woonkamer zijn gelegd. Zij hebben [geïntimeerde] verzocht het werk te staken, de aangebrachte planken te verwijderen en de vloerplanken opnieuw, nu evenwijdig aan de wanden, aan te brengen. [geïntimeerde] heeft daar op dat moment niet mee ingestemd.
Bij brief van 9 december 2010 heeft [geïntimeerde] aan [appellanten] onder meer het volgende meegedeeld:
“Zoals afgesproken heb ik de ontstane situatie 24 uur op me in laten werken (…) ik blijf bij mijn standpunt dat mij in deze geen blaam treft.
Ik heb me conform de afspraak volledig gericht op naadloze aansluiting van de parketvloer op de speciaal daarvoor in de betonvloer aangebrachte verhoging t.b.v. de leistenen keukenvloer. Ik heb het tot in detail uitgemeten om met een hele plank uit te komen en toch de plankenvloer goed gecentreerd te houden in de schuifdeurdoorgang. Van groot belang is ook geweest dat de plankenvloer t.o.v. de schuifdeurdoorgang optisch recht ligt zodat een eventuele afwijking met het blote oog niet hinderlijk zichtbaar is. Deze handelswijze is uitgebreid besproken met de aanwezige mevrouw [appellante] en zij heeft er mee ingestemd om de vloer vanuit deze zienswijze te monteren. Ik heb verder geen vragen gekregen en naarmate de montage van de vloer vorderde hoorde ik slechts louter positieve reacties.
Derhalve claim ik mijn recht om de vloer af te werken en om overeenkomstig de gemaakte afspraken betaalt te worden. Ik verneem graag van u wanneer ik de werkzaamheden voort kan zetten.”
Bij brief van 15 december 2010 heeft de toenmalige advocaat van [appellanten] [geïntimeerde] gesommeerd de vloer te verwijderen en opnieuw – in rechte lijn – te leggen.
Bij e-mail van 22 december 2010 aan de toenmalige advocaat van [appellanten] heeft [geïntimeerde] geweigerd om aan deze sommatie te voldoen. In deze e-mail heeft [geïntimeerde] onder meer het volgende geschreven:
“Het door derden (in opdracht van [appellant]) in de betonvloer aangebrachte richtpunt voor naadloze aansluiting op de tegelvloer in de keuken was van meet af aan het uitgangspunt. Dit is zeer nadrukkelijk gecommuniceerd! Ik heb mevrouw [appellante] exact verteld over het hoe en waarom en ze heeft daarmee ingestemd. Ik heb mijn opdracht correct uitgevoerd. Dat de in de betonvloer gegoten verhoging (het richtpunt) niet recht is t.o.v. alle muren doet daarbij niet terzake. (…) Bij iedere andere wijze van leggen zou ik t.o.v. het richtpunt scheef zijn uitgekomen en dan hadden we nu precies dezelfde situatie gehad. (…)
Dhr. [appellant] had er verstandig aan gedaan door bij de aanvang van de werkzaamheden aanwezig te zijn maar heeft dit verzuimd. De mededeling achteraf dat het in de betonvloer gegoten richtpunt niet ter zake deed en dat ik me op de muren had moeten concentreren raakt kant nog wal en staat haaks op alle daarvoor doorgesproken informatie. (…)
Het geeft geen pas om mij op dag 1 ca. 80% van de eiken vloer op de betonvloer te laten lijmen conform alle gemaakte afspraken en om vervolgens op dag 2 te zeggen: “haal er maar weer uit want ik heb me bedacht”.
[appellanten] hebben bij hun memorie van grieven een rapport overgelegd dat is opgesteld door Vloertechnisch Adviesbureau [adviesbureau]. In dat rapport staat de volgende conclusie:
Het parket ligt scheef in de woning doordat de beginbaan niet volgens de richtlijnen is uitgezet. Als vakman had dhr. [geïntimeerde] moeten weten dat hij niet zondermeer de lijn van de cementdekvloer in de keuken als vast meetpunt kon aanhouden, zonder hierbij het risico te lopen dat her parket scheef in de woning zou komen te liggen.
Dhr. [geïntimeerde] had na het uitzetten van zijn beginbaan, deze naar de andere wanden na moeten meten en had dan gezien dat het parket scheef kwam te liggen.
Dat moet worden beoordeeld als legfout, waarvoor dhr. [geïntimeerde] aansprakelijk is.”
3.2.1.In de onderhavige procedure vorderen [appellanten], na hun eis in eerste aanleg bij akte te hebben gewijzigd:
primair:
I. veroordeling van [geïntimeerde] tot verwijdering van de huidige vloer en tot herstel van de cementdekvloer;
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot het leggen van een nieuwe vloer volgens de regels der kunst, recht in de kamer en aansluitend bij de keukenvloer, met bepaling welk gedeelte van de kosten die daarmee gemoeid zijn voor rekening van [geïntimeerde] komt en welk gedeelte voor rekening van [appellanten];
III. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van een dwangsom van € 100,-- per dag totdat de verwijderings-, vervangings- en herstelwerkzaamheden worden gestart en € 100,-- per dag dat de werkzaamheden meer dan 5 werkdagen in beslag nemen.
subsidiair:
I. ontbinding van de tussen [appellanten] en [geïntimeerde] gesloten overeenkomst;
II. veroordeling van [geïntimeerde] tot terugbetaling van het door hen betaalde voorschot van € 2.000,--;
III. veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van aanvullende schadevergoeding op te maken bij staat, ter zake het verwijderen van de gelegde vloer met herstel van de cementdekvloer en de gevolgschade aan wanden en plinten.
3.2.2.Aan deze vordering hebben [appellanten] ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] in de nakoming van de overeenkomst te kort geschoten is door de planken van de eiken parketvloer niet exact evenwijdig aan de wanden in de woonkamer te monteren.
3.2.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.1.In het tussenvonnis van 16 maart 2011 heeft de kantonrechter een gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging van de vloer gelast, te combineren met een ter plaatse te houden comparitie van partijen.
3.3.2.In het eindvonnis van 20 juli 2011 heeft de kantonrechter, mede op basis van zijn waarnemingen tijdens de gerechtelijke plaatsopneming en bezichtiging, geoordeeld dat [geïntimeerde] niet in de nakoming van de overeenkomst tekort geschoten is. Op grond van dat oordeel heeft de kantonrechter de vordering van [appellanten] afgewezen en [appellanten] in de proceskosten veroordeeld.