Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant],
[appellante],
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Breda, waarin de appellanten, [appellant] en [appellante], een beroep deden op de vernietiging van een effectenlease-overeenkomst met Dexia Bank Nederland B.V. De overeenkomst werd gesloten op 6 december 2000, waarbij [appellante] een geldlening van € 42.602,24 ontving om effecten aan te kopen. De appellanten stelden dat de overeenkomst vernietigbaar was omdat [appellant] geen schriftelijke toestemming had gegeven, zoals vereist op grond van artikel 1:88 BW. Dexia betwistte dit en voerde aan dat de bevoegdheid tot vernietiging was verjaard. De kantonrechter had in eerste aanleg het beroep op verjaring van Dexia gehonoreerd en de vordering van de appellanten afgewezen, maar had Dexia wel aansprakelijk geacht voor de schade die [appellante] had geleden door wanprestatie.
In hoger beroep heeft het hof de feiten en omstandigheden opnieuw beoordeeld. Het hof oordeelde dat de appellanten niet gebonden waren aan de verbindend verklaarde WCAM-overeenkomst en dat Dexia niet kon aantonen dat [appellant] meer dan drie jaar voor de vernietigingsbrief op de hoogte was van de overeenkomst. Het hof heeft de appellanten toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de stelling van Dexia dat [appellant] al eerder op de hoogte was. De zaak is aangehouden voor bewijsvoering, waarbij getuigen zullen worden gehoord. Het hof heeft de procedure voortgezet en verdere beslissingen aangehouden.