In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juni 2014 te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat er geen bewijs is dat er voorafgaand aan het verzoek contact is geweest tussen [appellant] en zijn advocaat, mr. L.C. van Kasteren. Tevens heeft de advocaat geen door [appellant] ondertekende machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat de adviseur van [appellant] bevoegd was om namens hem op te treden.
De rechtbank had eerder op 5 november 2013 de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] uitgesproken. Op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank op 24 juni 2014 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [appellant] niet voldeed aan zijn verplichtingen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de mondelinge behandeling, maar concludeert dat de advocaat niet kon aantonen dat zij bevoegd was om namens [appellant] op te treden. Dit gebrek aan bevoegdheid leidt tot de niet-ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep.
Het hof heeft de advocaat een termijn gegeven om een volmacht te overleggen, maar deze is niet ontvangen. Hierdoor is het hof tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep, en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 september 2014.