ECLI:NL:GHSHE:2014:3604

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
HV 200.151.659-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep wegens gebrek aan volmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 11 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep. De zaak betreft een verzoek van [appellant] om het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juni 2014 te vernietigen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat er geen bewijs is dat er voorafgaand aan het verzoek contact is geweest tussen [appellant] en zijn advocaat, mr. L.C. van Kasteren. Tevens heeft de advocaat geen door [appellant] ondertekende machtiging overgelegd, waaruit blijkt dat de adviseur van [appellant] bevoegd was om namens hem op te treden.

De rechtbank had eerder op 5 november 2013 de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor [appellant] uitgesproken. Op verzoek van de bewindvoerder heeft de rechtbank op 24 juni 2014 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd, omdat [appellant] niet voldeed aan zijn verplichtingen. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken en de mondelinge behandeling, maar concludeert dat de advocaat niet kon aantonen dat zij bevoegd was om namens [appellant] op te treden. Dit gebrek aan bevoegdheid leidt tot de niet-ontvankelijkheid van [appellant] in het hoger beroep.

Het hof heeft de advocaat een termijn gegeven om een volmacht te overleggen, maar deze is niet ontvangen. Hierdoor is het hof tot de conclusie gekomen dat [appellant] niet ontvankelijk is in het hoger beroep, en komt het hof niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 11 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 september 2014
Zaaknummer : HV 200.151.659/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/13/642 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. L.C. van Kasteren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 24 juni 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 2 juli 2014, wordt verzocht voormeld vonnis te vernietigen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. L.C. Van Kasteren;
- mr. drs. N.J.M. Janssen, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellant] is niet ter zitting verschenen, hoewel hij via mr. Van Kasteren is opgeroepen..
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 17 juni 2014;
- de brieven met bijlagen van de advocaat d.d. 13 augustus 2014 en 27 augustus 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 8 juli 2014;
- de ter zitting door de advocaat overgelegde stukken, te weten: een kopie van een door haar aan de adviseur van [appellant], de heer [adviseur van appellant], gerichte email d.d. 1 juli 2014.
2.4
De bewindvoerder heeft het hof op 27 augustus 2014 nog een brief gefaxt. Deze brief, die uitsluitend betrekking heeft op de inhoud van de zaak en niet op de nog te bespreken vraag of er sprake is van bevoegde vertegenwoordiging, is door het hof eerst na de zitting in hoger beroep ontvangen. De brief speelt verder geen rol bij de beoordeling als hieronder opgenomen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 5 november 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 13 mei 2014 tussentijds beëindigd, nu [appellant] naar het oordeel van de rechtbank een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“De bewindvoerder heeft aangevoerd dat de schuldenaar niet dan wel onvoldoende heeft voldaan aan de informatieplicht, sollicitatie- en arbeidsplicht. (…)
Ter zitting heeft de schuldenaar aangegeven dat hij enkel in [plaats] solliciteert. Hij heeft echter nooit bewijsstukken van sollicitaties overgelegd aan de bewindvoerder. Het is dan ook niet aannemelijk geworden dat de schuldenaar in voldoende mate heeft gesolliciteerd. (…)
Daarnaast is er een verwijtbare boedelachterstand van ongeveer € 972,48 en zijn er nieuwe schulden ontstaan ter hoogte van ongeveer € 732,93. De boedelachterstand is met name veroorzaakt doordat de schuldenaar een belastingteruggave over het jaar 2013 niet aan de boedel heeft afgedragen terwijl hij daar enkele malen op gewezen is. De schuldenaar heeft dit ter zitting bevestigd.”
3.4.
Tegen deze beslissing is op naam van [appellant] hoger beroep ingesteld.
3.5.
De bewindvoerder heeft in zijn brief alsmede ter zitting in hoger beroep zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Zoals gezegd, is [appellant] niet ter zitting in hoger beroep verschenen. De advocaat heeft gedurende de zitting in hoger beroep desgevraagd verklaard dat zij nimmer direct, schriftelijk, telefonisch, noch in persoon, contact heeft gehad met [appellant]. Het contact verliep immer via een adviseur van [appellant], de heer [adviseur van appellant], werkzaam bij [Administratie] Administratie te [vestigingsplaats]. Zij deelde verder mee dat zij evenwel niet beschikte over een afschrift van een door [appellant] opgestelde of althans ondertekende volmacht aan de heer [adviseur van appellant] waaruit afdoende blijkt dat [adviseur van appellant] daadwerkelijk bevoegd was om namens [appellant] de opdracht te geven tot het starten van de onderhavige beroepsprocedure.
3.6.2.
Het hof heeft de advocaat op haar verzoek een termijn van twee dagen gegeven om aan te tonen dat zij bevoegd is om in deze procedure namens [appellant] op te treden.
3.6.3.
Bij faxbericht van 27 augustus 2014 heeft de advocaat het hof vervolgens bericht dat zij verwacht een dag later, dus op 28 augustus 2014, een machtiging van [appellant] aan [adviseur van appellant] te ontvangen. Zij heeft verder toegezegd deze (verwachte) machtiging vervolgens terstond aan het hof door te zenden. Het hof heeft evenwel op 3 september 2014, dus een week na het voornoemde faxbericht van de advocaat van [appellant], moeten constateren dat de aangekondigde volmacht niet ter griffie is ontvangen, hetgeen het hof per die datum ook schriftelijk aan de advocaat heeft bericht. Nadien heeft het hof niets meer van de advocaat vernomen.
3.6.4.
Gelet op het vorenstaande is onvoldoende aannemelijk geworden dat de heer [adviseur van appellant] bevoegd was om namens [appellant] opdracht te geven tot het instellen van hoger beroep. Daarmee is dus evenmin aannemelijk dat de advocaat bevoegd was om namens [appellant] onderhavig hoger beroep in te stellen (zie artikel 3:60 BW). Het hof verwijst ten overvloede in dit verband ook nog naar regel 35 van de Gedragsregels voor advocaten, waarin staat vermeld dat een advocaat een opdracht van een tussenpersoon die niet als advocaat is ingeschreven uitsluitend mag aanvaarden indien hij ervan overtuigd is dat de opdracht met instemming van de cliënt is gegeven en hij zich bovendien het recht heeft voorbehouden zich te allen tijde rechtstreeks met de cliënt te verstaan. Dat de advocaat in dit geval overtuigd is geraakt als hiervoor bedoeld, en zo ja hoe, is niet gebleken.
Een en ander voert het hof dan ook tot de slotsom dat [appellant] niet ontvankelijk is in het op zijn naam ingestelde hoger beroep. Het hof komt derhalve niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak.

4.De uitspraak

Het hof:
Verklaart [appellant] niet ontvankelijk in het op zijn naam ingestelde hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, R.R.M. de Moor en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2014.