ECLI:NL:GHSHE:2014:3602

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
11 september 2014
Publicatiedatum
12 september 2014
Zaaknummer
F 200.145.226-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing van hun kinderen is verlengd. De ouders, aangeduid als de vader en de moeder, hebben hun kinderen sinds 26 september 2011 onder toezicht gesteld en zijn sindsdien uit huis geplaatst in een pleeggezin. De rechtbank had op 13 maart 2014 besloten om de machtiging tot plaatsing te verlengen tot 26 september 2014. De ouders zijn het niet eens met deze beslissing en hebben beroep aangetekend, waarbij zij nieuwe feiten aanvoeren die volgens hen een herbeoordeling van de situatie rechtvaardigen. Ze wijzen op de echtscheiding van de pleegouders en de mogelijke impact daarvan op de ontwikkeling van hun kinderen.

De stichting, die de zorg voor de kinderen heeft, verzet zich tegen het beroep van de ouders en stelt dat de situatie bij de pleegouders stabiel is, ondanks de echtscheiding. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 22 juli 2014 gehouden, waarbij zowel de ouders als de stichting en de pleegouders zijn gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de relevante stukken, waaronder een rapport van het Ambulatorium, dat een thuisplaatsing niet adviseert.

Na beoordeling van de argumenten van beide partijen concludeert het hof dat de huidige situatie bij de pleegouders in het belang van de kinderen is en dat er geen aanleiding is om de eerdere beslissing van de rechtbank te herzien. Het hof bekrachtigt daarom de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant en wijst het verzoek van de ouders af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 11 september 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF'
s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 11 september 2014
Zaaknummer : F 200.145.226/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/01/274670 / JE RK 14/210MZ13
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de ouders, respectievelijk de vader en de moeder;
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats],
namens de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.
Als betrokkene in de zin van artikel 810 Rv kan worden aangemerkt:
- Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad);
Als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt:
- Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant (hierna te noemen: BJZ);
- de heer [de pleegouders] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 april 2014, hebben de ouders verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 april 2014, heeft de stichting verzocht het door de ouders ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 22 juli 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Van Putten-Van den Heuvel;
- de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger 1 van de stichting] en mevrouw [vertegenwoordiger 2 van de stichting];
- de pleegouders.
2.3.1.
De raad is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. BJZ is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier met bijlage van de advocaat van de ouders, ingekomen ter griffie op 21 juli 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de moeder zijn, voor zover thans van belang, geboren:
  • [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1]), op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats].
  • [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2]), op [geboortedatum] 2011 te [geboorteplaats].
De vader heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
De kinderen staan sinds 26 september 2011 onder toezicht van de stichting en zijn sinds die datum op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst in een verblijf pleegouder 24-uurs. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 26 september 2014.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank de aan de stichting verleende machtiging tot plaatsing van de kinderen in een verblijf pleegouder 24-uurs verlengd met ingang van 26 maart 2014 voor de duur van de ondertoezichtstelling, te weten tot 26 september 2014.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Er is sprake van nieuwe feiten, nu de pleegouders zijn verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en de kinderen op basis van een co-ouderschap in het pleeggezin verblijven, zodat er wellicht alsnog kan worden gestart met een terug naar huis plaatsingstraject. De ouders hebben het beste met de kinderen voor en zij accepteren alle hulp. Zij vragen zich af of de kinderen door de echtscheiding van de pleegouders in hun ontwikkeling worden bedreigd. De pleegouders kunnen de kinderen geen stabiliteit meer bieden. Verder zijn de ouders bang dat de kinderen zich door de echtscheiding nog meer van hen zullen onthechten. Ook vragen zij zich af of de echtscheiding gevolgen zal hebben voor de bezoekregeling tussen de ouders en de kinderen.
3.6.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan. Aan de hand van het advies van het Ambulatorium te [vestigingsplaats] is besloten niet meer naar thuisplaatsing toe te werken. Er is geen reden om aan te nemen dat de thuissituatie van de ouders en de behoeften van de kinderen sindsdien veranderd zijn. De echtscheidingssituatie vormt ook geen reden om de kinderen ergens anders te gaan plaatsen. De situatie bij de pleegouders wordt goed in de gaten gehouden. Met hulp van de pleegzorgorganisatie zal er in voldoende mate sprake blijven van een vertrouwde, emotioneel veilige en gestructureerde omgeving voor de kinderen in het pleeggezin, ook in een situatie van co-ouderschap.
3.7.
De pleegouders brengen naar voren dat zij alles nog goed met elkaar kunnen bespreken. Het gaat om het belang van de kinderen. De pleegouders blijven bij elkaar in de buurt wonen en er is gekozen voor een co-ouderschap, zodat alles zoveel mogelijk bij het oude blijft.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Op grond van artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een machtiging verlenen om een onder toezicht gestelde minderjarige uit huis te plaatsen, indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.8.2.
Het hof overweegt dat uit de rapport van het Ambulatorium te [vestigingsplaats] d.d. 30 augustus 2013 blijkt dat een thuisplaatsing niet wordt geadviseerd en dat het verblijf bij deze pleegouders in het belang van de kinderen is. Naar het hof is gebleken, is de situatie van de pleegouders thans gewijzigd nu er sprake is van een echtscheiding. Deze wijziging zou een aanleiding kunnen zijn om de plaatsing bij de pleegouders en de mogelijkheden tot thuisplaatsing bij de ouders opnieuw te beoordelen.
Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof echter gebleken dat, ondanks de echtscheiding, de situatie bij de pleegouders op dit moment stabiel is. De pleegouders doen er alles aan om de echtscheidingsprocedure op een voor de kinderen zo min mogelijk belastende wijze te laten verlopen. Ook is er geen sprake van een vechtscheiding, is er sprake van een co-ouderschapsregeling en blijven de pleegouders bij elkaar in de buurt wonen. Dit in aanmerking nemende en gelet op de termijn waarop onderhavige machtiging verstrijkt is het hof van oordeel dat een verblijf bij de pleegouders nog steeds het meest in het belang van de kinderen is, zodat een heroverweging van het verblijf van de kinderen bij de pleegouders thans niet aan de orde is.
Het vorenstaande neemt echter niet weg dat, mocht de gewijzigde situatie in het pleeggezin op enig moment tot gevolg hebben dat de situatie voor de kinderen in het pleeggezin minder stabiel wordt en zij zich daar minder goed gaan ontwikkelen dan zich thans laat aanzien, op dat moment wellicht een herbeoordeling dient plaats te vinden waarbij zowel de situatie bij de pleegouders als bij de ouders opnieuw bekeken dient te worden.
Het voorgaande in aanmerking nemende is het hof van oordeel dat voldaan is aan de wettelijke vereisten van artikel 1:261 BW.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 13 maart 2014;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.C. van Dijkhuizen, C.A.R.M. van Leuven en E.L. Schaafsma-Beversluis en in het openbaar uitgesproken op 11 september 2014.