In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 25 oktober 2013, waarin de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van het minderjarige kind van partijen is vastgesteld. De man verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en een lagere alimentatie van € 24,-- per maand vast te stellen, met de verplichting voor de vrouw om teveel ontvangen alimentatie terug te betalen. De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te bekrachtigen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 augustus 2014 zijn beide partijen gehoord, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft kennisgenomen van de ingediende stukken en de argumenten van beide partijen. De man en vrouw zijn op 7 juni 1991 gehuwd en hebben samen een dochter, geboren in 1998. De rechtbank had eerder bepaald dat de man vanaf 1 november 2008 een bijdrage van € 288,87 per maand moest betalen, welke later in onderling overleg is verlaagd naar € 228,-- per maand. De man is van mening dat de huidige bijdrage van € 250,-- per maand te hoog is en dat de vrouw geen recht heeft op het kindgebonden budget. Het hof oordeelt dat de behoefte van de dochter € 567,66 per maand bedraagt, maar dat de draagkracht van de man onvoldoende is om deze behoefte volledig te dekken. Het hof wijst de grieven van de man af en stelt de bijdrage vast op € 230,76 per maand, ingaande op 25 juni 2013. De man heeft geen recht op terugbetaling van teveel betaalde alimentatie, aangezien de vrouw deze bedragen heeft besteed aan de verzorging van de dochter. De beschikking van de rechtbank wordt gedeeltelijk vernietigd en de nieuwe alimentatie wordt vastgesteld.