In deze zaak heeft de moeder, afkomstig uit Somalië, in hoger beroep verzocht om verbetering van de geboorteakte van haar dochter. De rechtbank Limburg had eerder, op 19 december 2013, het verzoek van de moeder afgewezen, omdat er geen sprake was van een misslag of onvolledigheid in de geboorteakte. De moeder was van mening dat haar dochter, die staatloos is, recht heeft op een geslachtsnaam, en dat de huidige vermelding op de geboorteakte niet correct is. De ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Maastricht heeft in zijn verweerschrift gesteld dat de dochter, volgens het Nederlandse recht, alleen een voornaam kan hebben zolang de moeder geen geslachtsnaam bezit. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 augustus 2014 was de moeder niet aanwezig, maar haar advocaat, mr. I. Wudka, heeft het verzoek toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en heeft het verzoek van de moeder beoordeeld op basis van artikel 1:24, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de afwijzing van de rechtbank bevestigd, maar heeft de moeder wel geadviseerd om te wachten op een Koninklijk Besluit voor een geslachtsnaamwijziging. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de dochter en de praktische problemen van de moeder zijn meegewogen.