ECLI:NL:GHSHE:2014:3580

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
10 september 2014
Zaaknummer
HV 200.148.893-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging schuldsaneringsregeling en toerekenbaarheid tekortkomingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 september 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Limburg had eerder op 29 april 2014 geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling. De appellante had verzocht om vernietiging van dit vonnis en om alsnog de schone lei te verlenen, dan wel de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 juni 2014 en de voortzetting op 27 augustus 2014 zijn zowel de appellante als haar advocaat en de bewindvoerder gehoord.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante, ondanks haar psychische problematiek, niet voldoende bewijs heeft geleverd dat haar tekortkomingen niet aan haar kunnen worden toegerekend. Het hof heeft daarbij verwezen naar eerdere arresten en de noodzaak voor de appellante om haar behandeling voort te zetten. De appellante had niet de benodigde informatie over haar behandeling overgelegd, waardoor het hof niet kon vaststellen of er een causaal verband was tussen haar psychische problemen en de tekortkomingen in de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de appellante toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen en dat de schuldsaneringsregeling terecht is beëindigd zonder toekenning van de schone lei. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 9 september 2014
Zaaknummer: HV 200.148.893/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/11/136/ R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. J.W. Rauh.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg (zittingsplaats Maastricht) van 29 april 2014.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 7 mei 2014, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, aan [appellante] alsnog de schone lei te verlenen, althans de looptijd van de schuldsaneringsregeling te verlengen.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 25 juni 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- namens [appellante] haar advocaat mr. Rauh,
- mevrouw H.M.Y. Schmitz, hierna te noemen: de bewindvoerder.
[appellante] is met bericht van verhindering, niet ter zitting in hoger beroep verschenen.
2.3.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 15 april 2014;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 12 juni 2014;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 18 juni 2014.
2.4.
De voortzetting van de mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2014. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] bijgestaan door haar advocaat mr. Rauh,
- mevrouw H.M.Y. Schmitz, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 25 augustus 2014.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 12 april 2011 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 8 oktober 2013 heeft de rechtbank op het verzoek van de bewindvoerder op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 6 augustus 2013 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert.
[appellante] kon zich met deze beslissing niet verenigen en zij was hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
Bij arrest van 28 november 2013 heeft het hof het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beeindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] afgewezen en de zaak terugverwezen naar de rechtbank in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.
3.4.
Op 25 maart 2014 heeft de bewindvoerder een verzoek ingediend tot beëindiging van de toepassing van de schuldsaneringsregeling zonder de zogenaamde schone lei.
3.5.
Bij vonnis waarvan beroep, heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) vastgesteld dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen.
De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan [appellante] geen “schone lei” is verleend.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – aangevoerd dat beschermingsbewind op zichzelf niet is geboden indien een adequate oplossing is gevonden in het kader van budgetbeheer en tegelijkertijd begeleiding waar nodig. Volgens [appellante] werkt zij mee aan het deugdelijk tot stand komen van een goed budgetbeheer en kan bewind daar verder niets aan toevoegen.
3.6.1.
Voorts heft [appellante] aangevoerd dat zij de behandeling bij Amacura weliswaar niet heeft voortgezet, doch dit is aan haar niet toe te rekenen nu de besluitvorming buiten haar om ging. Volgens [appellante] heeft Orbis Amacura opgevolgd, doch dit had wel enige tijd nodig om in te werken.
3.6.2.
Met betrekking tot de nieuwe schulden aan de belastingdienst en CZ groep merkt [appellante] tot slot nog op dat dit oudere schulden betreffen van voor het arrest van dit hof van 28 november 2013. Volgens [appellante] is zij doende deze schulden definitief te regelen.
3.6.3.
De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting in hoger beroep haar standpunt gemotiveerd gehandhaafd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen
medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.7.2.
Het hof verwijst in de eerste plaats naar zijn arrest van 28 november 2013 waarin ten aanzien van de persoonlijke problematiek het volgende is overwogen:
“ Alhoewel een deugdelijke psychiatrische rapportage ontbreekt - in het procesdossier bevindt zich uitsluitend een summiere intakerapportage Integrale schuldhulpverlening behorende bij het verzoekschrift ex artikel 284 Fw, een brief van geestelijk gezondheidszorg Amacura van 22 augustus 2013 met als bijlage een niet volledige voortgangsrapportage d.d. 16 mei 2013, een brief van Amacura d.d. 13 november 2013 en een ongedateerde brief van GTB Altracura – acht het hof het voorshands geenszins uitgesloten dat de traumatische ervaringen in het privéleven van [appellante] in combinatie met haar persoonlijkheidsstoornis aan het niet nakomen van uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, zoals de inlichtingenplicht en de sollicitatieplicht, in aanzienlijke mate hebben bijgedragen.
Dit zou betekenen dat aangenomen moet worden dat de tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten.”
3.7.3.
Het hof heeft daarop het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling vooralsnog afgewezen, doch daarbij de volgende kanttekening geplaatst. [appellante] heeft tot en met maart 2014 de gelegenheid orde op zaken te stellen, de behandeling van haar psychische problematiek voort te zetten en waar nodig te intensiveren en onder controle te krijgen. Voorts heeft het hof de advocaat van [appellante] in overweging gegeven zo spoedig mogelijk een verzoekschrift tot benoeming van een beschermingsbewindvoerder in te dienen.
3.7.4.
Vaststaat dat ten aanzien van [appellante] sprake is van een ernstige persoonlijkheidsproblematiek (borderline), waarvoor zij intensief behandeld dient te worden.
Het hof stelt vast dat, met uitzondering van een summiere email van een van de behandelaars van [appellante] d.d. 18 februari 2014, mevrouw [medewerker GTB Altracura] van GTB Altracura waarin uitsluitend aan de bewindvoerder onder meer is medegedeeld dat de hulpverlening/therapie van Amacura is overgenomen door Orbis en dat er binnenkort nog therapie volgt (vgl. ook het bestreden vonnis, r.o. 2.6),.
Over de inhoudelijke en actuele gang van zaken rond de behandeling van [appellante] is, zo de therapie al (tijdig) is opgestart, niets bekend . Op basis van de gedingstukken is het hof dan ook niet in staat om onder meer te beoordelen of, zoals onder meer volgt uit zijn arrest van 28 november 2013, [appellante] de behandeling van haar psychische problematiek (tijdig) heeft voortgezet en onder controle heeft gekregen dan wel of er al enige tijd daadwerkelijk behandeling plaatsvindt en waaruit die dan bestaat.
3.7.5.
Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [appellante] gesteld dat zij niet in staat is bewijsstukken te overleggen over de wijze van behandeling en het verloop, omdat de psycholoog van Orbis geen medewerking wenst te verlenen aan het openbaar maken van de behandeling.
Het hof stelt evenwel vast dat [appellante] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep nog geen begin van enig bewijs van deze stelling in het geding heeft gebracht.
Het hof overweegt in dat verband dat het een feit van algemene bekendheid mag worden beschouwd dat een patiënt op grond van diverse wettelijke bepalingen, waaronder de Wet op de Geneeskundige Behandeling en de Wet Persoonsregistratie, recht heeft op informatie van haar behandelaars over haar ziekte, diagnose en behandeling.
Door het niet overleggen van nadere informatie rond haar psychische problematiek is het voor het hof niet mogelijk vast te stellen of er een causaal verband is tussen het niet nakomen van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellante] en haar psychische problematiek. Dit komt voor risico van [appellante] ook al, nu het hof in zijn arrest van 28 november 2013 [appellante] in overweging heeft gegeven, teneinde aan haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen te voldoen, alle thans gerealiseerde hulp dient te handhaven en waar nodig te intensiveren, aangezien het hof het niet onaannemelijk acht(te) dat [appellante] zonder hulp dit niet zal weten te realiseren.
3.7.6.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen en gelet op de omstandigheid dat [appellante] om haar moverende redenen geen gevolg heeft gegeven aan het dringende advies van het hof in zijn arrest van 23 november 2013 tot benoeming van een beschermingsbewindvoerder, alsmede op het feit dat [appellante] nieuwe schulden heeft doen ontstaan aan respectievelijk Ziggo, CZ en UWV terwijl niet is gebleken dat een betalingsregeling is getroffen door [appellante] ten aanzien van deze schulden, is het hof van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellante] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Het hof stelt vast dat [appellante] toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Het hof ziet geen aanleiding om op de voet van artikel 354 lid 2 Fw te bepalen dat deze tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, P.J.M. Bongaarts, en E.A.G.M. Waaijers en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2014.