3.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Op 5 november 2007 heeft [appellant] opdracht gegeven aan [B.V.] B.V. te [vestigingsplaats] om voor een bedrag van € 3.500,= exclusief 19% BTW – € 4.165,= inclusief BTW – een aluminium buitendeur aan te brengen in de zijgevel van een garage. De opdracht behelsde mede het verwijderen van een raam, het wegbikken van een aantal bakstenen, het aanbrengen van het deurkozijn in het aldus ontstane gat, het monteren van de deur en het afwerken van het geheel.
[B.V.] B.V. heeft opdracht gegeven aan Bohaco B.V. om voor [appellant] een aluminium deur op maat te maken voor een bedrag van € 2.826,02 inclusief BTW, bestaande voor € 1.241,02 uit materialen en € 1.585,- uit kosten van arbeid. Het resterende bedrag van € 1.338,98 inclusief BTW van de aanneemsom betreft het aan [B.V.] B.V. toekomende bedrag voor het verwijderen van het raam, het wegbikken van een aantal bakstenen, het aanbrengen van het deurkozijn in het aldus ontstane gat, het monteren van de deur en het afwerken van het geheel.
De opdracht is uitgevoerd in 2007/2008.
[B.V.] B.V. is op 19 oktober 2011 failliet verklaard. Beparma heeft de activa van [B.V.] B.V., waaronder de vorderingen op debiteuren en onderhanden werk gekocht van de curator.
Beparma heeft [appellant] op 29 juni 2012 een factuur gestuurd tot betaling van voornoemd bedrag van € 4.165,= (inclusief BTW).
[appellant] heeft de factuur niet betaald, ook niet na herhaalde aanmaning en ingebrekestelling door Beparma en haar incassogemachtigde.
3.2.1.In de onderhavige procedure vordert Beparma betaling van de factuur van 29 juni 2012 en betaling van de buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.2.Aan deze vordering heeft Beparma, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk en dat [appellant] ondanks het verstrijken van de hem gegunde betalingstermijn en ondanks herhaalde aanmaning en ingebrekestelling nalatig is gebleven met de betaling van het factuurbedrag.
3.2.3.[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, onder meer stellende dat sprake is van een gemengde overeenkomst, waarop ingevolge artikel 7:5 lid 4 BW ook de regels van consumentenkoop van toepassing zijn en dat de vordering gelet op artikel 7:28 BW is verjaard.
3.3.1.In het tussenvonnis van 15 mei 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast.
3.3.2.In het eindvonnis van 28 augustus 2013 heeft de kantonrechter geoordeeld dat sprake is van een gemengde overeenkomst, omdat aan [appellant] een roerende zaak is geleverd waarbij tevens montagewerkzaamheden hebben plaatsgevonden. Op grond van artikel 7:5
lid 4 BW moet een overeenkomst als de onderhavige mede als een consumentenkoop worden aangemerkt, nu de overeenkomst is gesloten tussen een aannemer die handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf en een opdrachtgever, natuurlijk persoon, die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf. Nu de overeenkomst mede als consumentenkoop is te duiden, worden de regels inzake aanneming van werk verdrongen door de regels van de consumentenkoop. In de laatste volzin van artikel 7:5 lid 4 is immers bepaald:
“ingeval van strijd zijn de bepalingen van deze titel van toepassing”.Ingevolge artikel 7:28 BW is de rechtsvordering tot betaling van de koopsom verjaard door het verloop van twee jaren. Ten aanzien van de vraag op welk moment de verjaringstermijn aanvangt, heeft de kantonrechter overwogen dat niet, zoals [appellant] stelt, de datum van de offerte, te weten 5 november 2007, bepalend is, maar de datum waarop de werkzaamheden zijn verricht en dat als niet weersproken vaststaat dat de werkzaamheden in de periode 2007/2008 zijn verricht, zodat er vanuit moet worden gegaan dat de vordering ultimo 2010 is verjaard. Op grond daarvan heeft de kantonrechter de vordering van Beparma afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld.